Onderwijs op afstand tijdens COVID-19: Derde meting (oktober 2020)

Na de zomervakantie spanden scholen en instellingen zich in om weer zo goed mogelijk ‘normaal’ onderwijs te kunnen bieden. Scholen voor funderend onderwijs verzorgden in de regel weer fysiek onderwijs. Instellingen voor mbo en ho moesten het afstandsonderwijs (gedeeltelijk) continueren. Scholen kregen beter zicht op de opgelopen achterstanden in de ontwikkeling van leerlingen. Ze poogden die achterstanden in te lopen en lieten zich daarbij waar nodig ondersteunen door overheidssubsidies. Naarmate het nieuwe schooljaar vorderde en het aantal COVID-19-besmettingen opliep, kampte het volledige onderwijsveld in toenemende mate met uitval van personeel en de daaraan gerelateerde problemen om het onderwijs goed te kunnen blijven inrichten. Onvermijdelijk liep de werkdruk opnieuw fors op en leidden de personele problemen ertoe dat veel scholen weer genoodzaakt waren groepen leerlingen (gedeeltelijk) afstandsonderwijs te bieden of lessen te laten uitvallen. Er leefden grote zorgen – aanhoudend in het mbo en ho, terugkerend in het funderend onderwijs – over de continuïteit en de kwaliteit van het onderwijs, het risico op groeiende kansenongelijkheid en (potentieel) groeiende achterstanden en de oplopende belasting van leraren/docenten. Leerlingen en studenten in het (voorbereidend) middelbaar beroepsonderwijs werden extra getroffen door COVID-19, vanwege de praktische aard van het onderwijs en, in het middelbaar beroepsonderwijs, de voortdurende 1,5 meter maatregel. Het gebrek aan fysiek onderwijs en de belemmeringen in de beroepspraktijkvorming leiden ertoe dat mbo-studenten steeds minder kans krijgen zich volwaardig te ontwikkelen en voor te bereiden op de arbeidsmarkt.

Een derde meting na de zomervakantie

De huidige publicatie communiceert de resultaten van de derde meting van de COVID-19-monitor. Hiermee geven we een beeld van de situatie in de periode vanaf de start van het nieuwe schooljaar 2020/2021 tot aan de herfstvakantie, zoals bestuurders, schoolleiders en andere geïnterviewden ons schetsten. Op 13 mei 2020 publiceerden we de resultaten van de eerste meting over de periode van volledig afstandsonderwijs ten gevolge van COVID-19. Op 2 september 2020 publiceerden we de resultaten van de vervolgmeting die plaatsvond vlak voor de zomervakantie 2020, gericht op de (gedeeltelijke) herstart van het fysieke onderwijs. Voor de derde meting gingen we opnieuw telefonisch in gesprek met vertegenwoordigers van scholen, instellingen en samenwerkingsverbanden in het primair onderwijs, voortgezet onderwijs, speciaal onderwijs, middelbaar beroepsonderwijs en hoger onderwijs, om na te gaan hoe zij zich aanpasten aan de omstandigheden.

In de eerste helft van oktober spraken we voor de derde keer telefonisch of per videoverbinding met een groot deel van de besturen, scholen en instellingen met wie we ook bij de twee eerdere metingen in gesprek waren. We vormden ons een beeld van het onderwijs in de periode vanaf de start van het nieuwe schooljaar 2020/2021 tot dan. Wanneer we niet alle respondenten uit de eerdere metingen konden bereiken, bevroegen we tijdens de derde ronde ook nieuwe scholen. Bij vrijwel alle sectoren kunnen we daarom spreken van een representatieve steekproef, waarbij we soms zelfs vrijwel alle geregistreerde bekostigde instellingen spraken, namelijk bij het mbo. In aanvulling op de telefonische interviews brachten we in dezelfde periode fysieke bezoeken aan een klein aantal scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs en opleidingsteams in het mbo. Het doel hiervan was om de informatie uit de interviews aan te vullen met ervaringen van leerlingen/studenten, leraren/docenten en onderwijsondersteunende medewerkers. Bovendien belden we bij deze derde meting voor de eerste keer ook met een derde van de niet-bekostigde instellingen voor middelbaar beroepsonderwijs, evenals enkele afdelingen van het voortgezet algemeen volwassenen onderwijs (vavo) binnen bekostigde instellingen voor middelbaar beroepsonderwijs.

De publicatie naar aanleiding van de derde meting heeft, evenals de vorige publicaties, niet als doel om conclusies te trekken over de gevolgen van de COVID-19-crisis voor de onderwijsresultaten en de kwaliteit van het onderwijs onder de huidige omstandigheden. Op dit moment volstaan we met het beschikbaar stellen van de opgehaalde informatie en het beschrijven daarvan op hoofdlijnen. In de Staat van het Onderwijs 2021 zullen we uitgebreid rapporteren over de drie metingen van de COVID-19-monitor.

Resultaten derde meting COVID-19-monitor: wat valt op?

In onze gesprekken met schoolleiders, bestuurders en andere onderwijsprofessionals kwamen de volgende breed gedragen punten naar voren:

  • Flink meer scholen voor funderend onderwijs verzorgden weer volledig fysiek onderwijs. Een klein aantal scholen voor vo gaf na de zomervakantie nog (gedeeltelijk) afstandsonderwijs (pro: 3%, vmbo: 14%, havo-vwo: 18%). Bij de herstart per 2 juni 2020 betrof dit nog een grote meerderheid van de scholen (pro: 65%, vmbo: 83%, havo-vwo: 99%). In het (v)so was een soortgelijke verschuiving zichtbaar. Ook in het po rapporteerde een kleiner aantal scholen dat er leerlingen waren die niet naar school kwamen. De onderwijstijd en het lesprogramma waren daarmee voor veel scholen in eerste instantie weer vergelijkbaar met voor de COVID-19-crisis. De redenen waarom leerlingen na de zomervakantie niet naar school kwamen, waren duidelijk anders dan bij de herstart in mei/juni jongstleden. Toen bleef een klein deel van de leerlingen thuis vooral vanwege een verhoogde fysieke kwetsbaarheid (van iemand in het gezin) of omdat ouders twijfels hadden over de (handhaving van) de preventieve maatregelen binnen de school. Na de zomervakantie, toen de ‘tweede golf’ in opmars was, was de voornaamste reden voor afwezigheid dat leerlingen in quarantaine zaten, omdat bij hen zelf of bij hun huisgenoten een COVID-19-besmetting vermoed of geconstateerd was.
  • Ernstige personele knelpunten en een hoge werkdruk door tweede besmettingsgolf. Vrijwel alle scholen en instellingen kampten in de periode vanaf de zomervakantie tot aan de herfstvakantie met personele knelpunten omdat leraren/docenten om COVID-19-gerelateerde redenen thuis zaten. Ze wachtten bijvoorbeeld op een test(uitslag), waren feitelijke besmet of zaten een periode in quarantaine. Ondanks grote inspanningen om het fysieke onderwijs door te laten gaan, liepen veel scholen en instellingen tegen hun grenzen aan. In het po en vo voelde ongeveer een kwart van de scholen zich genoodzaakt om groepen leerlingen naar huis te sturen. In het (voortgezet) speciaal onderwijs betrof dit zo’n 40% van de scholen en in het mbo zelfs ruim 80% van de instellingen. In sommige gevallen gingen de scholen tijdelijk volledig dicht. Onder deze omstandigheden was het geen verrassing dat veel leraren, docenten en schoolleiders aangaven langdurig en in toenemende mate gebukt te gaan onder een hoge werkdruk. In dit kader spraken schoolleiders en bestuurders met grote waardering over de aanhoudende inzet en flexibiliteit van het personeel. Het opvangen van zieke of afwezige collega’s kostte veel energie, de kwaliteit van het onderwijs stond onder druk, en ook het fysieke onderwijs omzetten in online onderwijs voor studenten met aandacht voor nieuwe werkvormen en een aangepaste didactiek kostte veel inspanning. “Hoe langer het duurt, hoe moeilijker het wordt om de functies van het onderwijs waar te maken”, aldus vele bestuurders van mbo-instellingen. Ook het handhaven van de 1,5 meter-regel in het vo, vso, mbo en ho en het intensievere en soms moeizame contact met ouders in het po vormden een extra belasting voor het onderwijspersoneel. Tegelijkertijd viel het zwaar om het directe contact met leerlingen en studenten te moeten missen en hen daardoor niet optimaal te kunnen ondersteunen.
  • Meer scholen voor funderend onderwijs zagen achterstanden bij leerlingen. Het aantal vo-scholen dat een achterstand zag bij de leerlingen lag na de zomervakantie 20-30% hoger dan voor de zomervakantie (rond 85% voor vmbo-, havo- en vwo-afdelingen zag gemiddeld genomen achterstanden). Het merendeel van deze scholen gaf aan, dat achterstanden sinds de start van het nieuwe jaar niet verder waren opgelopen. Een verklaring voor de genoemde stijging is mogelijk dat bij de start van het nieuwe schooljaar meer scholen systematisch het niveau van alle leerlingen in kaart brachten en daarmee een accurater – en zorgelijker – beeld van de situatie kregen. Bij po-scholen waren er ook zorgen over achterstanden. Voor de zomervakantie schatte een op de acht scholen in dat voor minimaal 20% van de leerlingen extra inspanningen nodig waren om hen weer op het verwachte niveau te krijgen; na de zomervakantie betrof dit een op de vijf scholen. Ook in het (v)so was een dergelijke trend zichtbaar. Bovendien leefden er bij circa een op de vijf po-scholen zorgen over een toename in kansenongelijkheid tussen leerlingen, zoals die in het voorjaar tijdens de volledige schoolsluiting zichtbaar werd. Ruwweg een op de drie po-scholen maakte zich zorgen over (potentieel) blijvende achterstanden.
  • Nijpend gebrek aan fysiek onderwijs voor studenten en docenten in het middelbaar beroepsonderwijs. In het mbo sloeg de balans nog steeds door naar ‘vooral afstandsonderwijs’. Dit tot ongenoegen van de meeste studenten en docenten, die de voordelen van fysiek onderwijs – meer feedback, betere concentratie, sterkere motivatie, zichtbaarheid, interactie en dynamiek – benadrukten. Studenten kregen onderwijs dat vaak onvoldoende aansluit op hun leerbehoefte en misten de interactie op school die bijdraagt aan hun persoonsvorming, socialisatie en beroepsvorming. De verhouding tussen afstandsonderwijs en fysiek onderwijs varieerde tussen opleidingen en hing onder meer samen met de mogelijkheden van de locatie. Onderwijsactiviteiten op de instellingen waren vaak praktijklessen, begeleidingsgesprekken en examenvoorbereiding. Ondanks deze inspanningen was het voor steeds meer studenten een knelpunt dat zij in de opleiding te weinig praktijkervaring konden opdoen. Een deel van de bestuurders vermoedde voornamelijk achterstanden in beroepsgerichte vaardigheden. Net als voor de zomervakantie, en in toenemende mate, konden veel studenten niet terecht in de beroepspraktijkvorming en werden stages afgebroken of waren deze niet beschikbaar. Bij de niet-bekostigde instellingen in het mbo speelden vergelijkbare problemen, die konden leiden tot zorgen over de continuïteit van de instelling. Minder gevolgen waren er voor instellingen die opleiden voor een branche die minder geraakt is door de COVID-19-crisis, hun onderwijs al plaats- of tijdonafhankelijk georganiseerd hebben of, bijvoorbeeld door hun kleinschaligheid, snel konden inspelen op gewijzigde omstandigheden. Al met al zagen bestuurders in deze beperkingen niet alleen een risico voor de kwalificatiefunctie maar met name voor de socialisatiefunctie van het onderwijs.
  • Extra aandacht voor eerstejaarsstudenten in het hoger onderwijs. Instellingen voor ho konden eveneens nog maar in beperkte mate terugschakelen naar fysiek onderwijs. Zij trachtten de sociale integratie van eerstejaarsstudenten te faciliteren ter compensatie van het wegvallen van de introductieperiode en het veelal online onderwijs, bijvoorbeeld door in kleine groepen activiteiten op de campus te organiseren. Ook kregen eerstejaarsstudenten vaak intensievere begeleiding en meer ruimte om fysiek naar de instelling te komen dan ouderejaarsstudenten.

Vervolg

In de Staat van het Onderwijs 2021 zullen we uitgebreid rapporteren over de drie metingen van onze COVID-19-monitor. Ook beschrijven we dan de resultaten van onderzoek naar de gevolgen van COVID-19 voor onderwijsresultaten en naar afstandsonderwijs.

De onderstaande documenten bieden een overzicht van de highlights en respons op de vragenlijsten per onderwijssector.