Prestaties leerlingen taal en rekenen

In het rapport Peil.Taal en rekenen 2021-2022 beschrijven we de taal- en rekenvaardigheid van Nederlandse leerlingen aan het einde van het basisonderwijs (bo), speciaal basisonderwijs (sbo) en speciaal onderwijs (so). Dit doen we op basis van de scores van leerlingen op de eindtoetsen. Aangezien ook sbo- en so-leerlingen inmiddels verplicht een eindtoets maken, rapporteren we in deze editie voor het eerst ook over de beheersing van de referentieniveaus aan het einde van het speciaal (basis)onderwijs.

Uitleg: referentieniveaus

Wat leerlingen of studenten op het gebied van taal en rekenen moeten kunnen op belangrijke overgangsmomenten in hun onderwijsloopbaan, is vastgelegd in het referentiekader. Voor het einde van het bo, sbo en so gaat het om het fundamentele niveau 1F en het streefniveau 1S/2F. Het is de bedoeling dat zoveel mogelijk leerlingen aan het einde van het bo, sbo en so een zo hoog mogelijk niveau bereiken, met 1F als minimum. In het voortgezet onderwijs wordt hier vervolgens op voortgebouwd. Het streefniveau 2F is het algemeen maatschappelijk functioneel niveau. Dat is het niveau dat elke Nederlander minimaal zou moeten beheersen. Bij de introductie van de referentieniveaus is de ambitie geformuleerd dat minimaal 85% van alle leerlingen aan het einde van het primair onderwijs het 1F-niveau beheerst en minimaal 65% het 1S/2F-niveau. 

Vooral beheersing streefniveau rekenen blijft achter bij ambitie 

In 2022 beheerst een groot deel van de bo-leerlingen niveau 1F voor lezen (98%), taalverzorging (97%) en rekenen (93%). Dit percentage ligt ruim boven de ambitie van 85%. Voor lezen beheerst 73% van de leerlingen het streefniveau 1S/2F. Ook dit percentage ligt boven de ambitie van minimaal 65%. Voor taalverzorging komt de beheersing met 62% in de buurt van het ambitieniveau. Dit geldt niet voor rekenen, waar 42% van de bo-leerlingen het 1S-niveau beheerst. Het achterblijven van de rekenprestaties ten opzichte van de andere leergebieden is ook zichtbaar in het sbo en so. In het sbo behaalt een groot deel van de leerlingen het fundamentele niveau voor rekenen niet: 30% van de sbo-leerlingen beheerst ten minste het 1F-niveau voor rekenen. Voor lezen beheerst 79% van de leerlingen het fundamentele niveau en voor taalverzorging 75% van de leerlingen. Slechts een klein deel van de sbo-leerlingen behaalt het streefniveau voor rekenen (3%), lezen (17%) en taalverzorging (13%). 

In het so zien we eenzelfde patroon, al ligt het percentage leerlingen dat de referentieniveaus beheerst hier wat hoger. In het so beheerst een groot deel van de leerlingen die de eindtoets hebben gemaakt het fundamentele niveau voor lezen en taalverzorging (beide 84%). Ruim de helft van de leerlingen beheerst het fundamentele niveau voor rekenen (55%). Het streefniveau wordt door een veel kleinere groep leerlingen behaald (lezen 32%; taalverzorging 25%; rekenen 10%).

Ambities ten aanzien van leesresultaten einde bo ruimschoots behaald

In het bo beheerst 98% van de leerlingen voor leesvaardigheid niveau 1F en 73% niveau 1S/2F. Daarmee worden de ambities ten aanzien van het fundamentele niveau en het streefniveau behaald. Dit is anders dan uit recent peilingsonderzoek op het gebied van leesvaardigheid naar voren kwam. Daaruit bleek dat de groep 8-leerlingen in 2021 de ambitie ten aanzien van het fundamentele niveau weliswaar behaalden, maar dat gold niet voor het streefniveau, 50% behaalde niveau 1S/2F. Bij deze vergelijking is het belangrijk om de context waarin de beide toetsen zijn afgenomen, mee te wegen. Zo is uit onderzoek bekend, dat het belang dat de leerling hecht aan de toets invloed heeft op zijn of haar prestaties (zie bijvoorbeeld Cole & Osterlind, 2008). Omdat de eindtoets een toets is waaraan voor de leerling belangrijke consequenties zijn verbonden, is het belang om hierop goed te presteren doorgaans groter dan bij de leestoets uit het peilingsonderzoek.

Daarnaast werd de leestoets uit het peilingsonderzoek een jaar eerder afgenomen dan de eindtoets waarover hier wordt gerapporteerd. Dit was kort na de tweede scholensluiting in de coronacrisis. Hoewel de invloed van de coronacrisis op de leesprestaties niet rechtstreeks is af te leiden uit de resultaten van het peilingsonderzoek, toont monitoringsonderzoek aan dat de leergroei met betrekking tot begrijpend lezen relatief laag was in de periode waarin de leestoets uit het peilingsonderzoek werd afgenomen. Deze leergroei heeft zich inmiddels weer hersteld (Haelermans et al., 2022).

Buiten kijf staat echter dat de leesresultaten nog kunnen worden verbeterd. Net als in 2019 al naar voren kwam uit de resultaten van het internationale peilingsonderzoek PISA naar de leesvaardigheid van 15-jarigen (Gubbels et al., 2019), zagen we namelijk ook in Peil.Leesvaardigheid een dalende trend in de leesprestaties. Uit de resultaten op de eindtoetsen komt naar voren dat er met name in het sbo een grote groep leerlingen is die op de eindtoets het fundamentele niveau voor lezen nog niet blijkt te beheersen (21%). Het streefniveau voor lezen wordt zowel in het sbo als in het so door veel leerlingen niet behaald (respectievelijk 17% en 32% behaalt dit niveau).

1S-rekenaars beheersen streefniveau vaak ook voor andere leergebieden

Een klein aantal leerlingen presteert aan het einde van het bo voor zowel rekenen, lezen als taalverzorging onder het fundamentele niveau (0,4%; 669 leerlingen). Anderzijds haalt ruim een derde van alle bo-leerlingen (34%) op alle 3 de leergebieden het streefniveau. In het sbo behaalt een grotere groep leerlingen (9%) het fundamentele niveau voor géén van de 3 onderdelen lezen, rekenen en taalverzorging. Aan de andere kant weet 1% (55 leerlingen) het streefniveau voor elk van de 3 leergebieden te behalen. In het so is de groep leerlingen die het streefniveau voor elk van de 3 leergebieden wél behaalt, ongeveer even groot als de groep die het fundamentele niveau niet behaalt voor lezen, rekenen én taalverzorging (respectievelijk 5% en 6% van de leerlingen).

Het vergelijken van prestaties tussen 2 leergebieden levert inzicht op in de manier waarop de vaardigheid in het ene leergebied samenhangt met de vaardigheid in het andere leergebied. Uit deze vergelijking blijkt dat goede rekenaars ook vaak goede lezers zijn: meer dan driekwart van de leerlingen met een rekenniveau van 1S, weet voor lezen het streefniveau 2F te behalen (bo 93%; sbo 75%; so 80%). Andersom geldt dit echter een stuk minder. Ook is er in het sbo en so een aanzienlijke groep leerlingen die op 2F-niveau leest, maar het fundamentele niveau voor rekenen niet haalt. Hetzelfde patroon is zichtbaar voor de samenhang tussen rekenen en taalverzorging: goede rekenaars hebben ook een goede taalverzorging, maar andersom geldt dit minder.

Verschillen tussen meisjes en jongens in beheersing referentieniveaus anders in bo en so dan in sbo

In het bo presteren meisjes op lezen en taalverzorging beter dan jongens. Maar die laatsten presteren weer beter bij rekenen. We zien ditzelfde patroon in het so, al zijn verschillen hier minder groot. In het sbo ligt dit anders: hier behalen jongens vaker het fundamentele niveau voor rekenen én voor lezen. Meisjes halen vaker het 1F-niveau voor taalverzorging. In het sbo behalen jongens voor alle leergebieden vaker het streefniveau.

Kijken we naar de mate waarin zowel voor rekenen als lezen het streefniveau wordt gehaald, dan zien we wel een vergelijkbaar patroon over schooltypen: in zowel het bo, sbo als so lukt jongens dit vaker dan meisjes. In het sbo en so slaagt een groter deel van de meisjes dan van de jongens er niet in het fundamentele niveau te behalen voor zowel rekenen als lezen. In het bo zijn deze percentages klein en nagenoeg gelijk.

Beheersing referentieniveaus verschilt tussen leerlingen met gelijke schooladviezen

Vergelijken we de beheersing van de referentieniveaus tussen de schooltypen bo, sbo en so, dan zien we duidelijke verschillen. Maar hoe zit dit als we kijken naar leerlingen met hetzelfde advies voor vervolgonderwijs? Bij een gelijk schooladvies laten leerlingen in het sbo en so over het algemeen een iets lagere beheersing van het fundamentele niveau zien dan bo-leerlingen. Dit geldt met name voor het leergebied rekenen en voor leerlingen met meer praktijkgeoriënteerde leerwegen. Zo behaalt 69% van de bo-leerlingen met een advies voor vmbo basisberoepsgerichte leerweg/vmbo kaderberoepsgerichte leerweg (vmbo-b/vmbo-k-advies) het 1F-niveau voor rekenen, tegenover 43% van de sbo-leerlingen en 53% van de so-leerlingen met hetzelfde advies.

Op dit vlak zijn de verschillen tussen so en bo kleiner dan de verschillen tussen sbo en bo. Vergelijken we de sbo- en so-leerlingen met hetzelfde schooladvies, dan zien we dat de beheersing van de referentieniveaus voor leerlingen in het so over het algemeen, met uitzondering van het leergebied lezen, hoger ligt dan in het sbo. Voor het leergebied lezen geldt overigens in algemene zin dat er kleine verschillen in beheersing zijn tussen leerlingen met een gelijk schooladvies in de verschillende schooltypen.

Opleidingsniveau ouders hangt sterk samen met beheersing referentieniveaus

Voor alle schooltypen geldt dat er een sterk verband is tussen het opleidingsniveau van ouders en de mate waarin hun kinderen de referentieniveaus voor lezen, taalverzorging en rekenen beheersen: hoe hoger het opleidingsniveau van de ouders, des te hoger het aandeel leerlingen dat de referentieniveaus beheerst. Voor het leergebied rekenen is dit verband het sterkst aanwezig.

Ook als we alle leerling- en schoolkenmerken die mogelijk verband houden met de beheersing van de referentieniveaus in samenhang beschouwen (alleen mogelijk voor het bo en sbo), is het opleidingsniveau van ouders een belangrijke factor. Dat geldt eveneens voor het inkomensniveau van ouders, maar in mindere mate en alleen in het bo: hoe hoger het huishoudinkomen, des te hoger is de kans dat de bo-leerling het streefniveau voor lezen en rekenen beheerst. Daarnaast zien we dat meisjes het streefniveau (in het bo) en het fundamentele niveau (in het sbo) voor rekenen en lezen minder vaak behalen dan jongens.

Ook de gezinssamenstelling houdt verband met de beheersing van het streefniveau voor lezen en rekenen in het bo: leerlingen uit eenoudergezinnen behalen minder vaak het streefniveau. Op schoolniveau is een hogere schoolweging gerelateerd aan een lagere kans op het behalen van het streefniveau.

De relatie met de migratieachtergrond is complex: als we corrigeren voor het opleidingsniveau van ouders zien we dat westerse migranten en leerlingen met een niet-westerse migratieachtergrond van de eerste generatie iets vaker het streefniveau beheersen dan leerlingen zonder migratieachtergrond. Indien we geen rekening houden met de verschillen in geregistreerd opleidingsniveau, behalen leerlingen met een niet-westerse migratieachtergrond minder vaak het fundamentele niveau en het streefniveau dan leerlingen die geen of een westerse migratieachtergrond hebben. Dit bekent dat leerlingen met een niet-westerse migratieachtergrond boven verwachting presteren, gegeven het geregistreerde opleidingsniveau van hun ouders. Wanneer we de relatie tussen het opleidingsniveau en de migratieachtergrond van leerlingen nader bekijken, zien we dan ook dat vooral leerlingen van laagopgeleide ouders met migratieachtergrond een grotere kans hebben op het behalen van het streefniveau voor lezen en rekenen dan kinderen van laagopgeleide ouders zonder migratieachtergrond.

Eindgroep so niet goed te bepalen

Belangrijk om bij deze resultaten te vermelden, is dat we voor het so niet in beeld hebben welke leerlingen tot de eindgroep behoren. We weten met andere woorden niet, of de leerlingen die de eindtoets hebben gemaakt ook álle leerlingen zijn die de eindtoets gemaakt zouden moeten hebben. De resultaten voor so in dit rapport beperken zich daarom tot de groep so-leerlingen die de eindtoets heeft gemaakt en representeren niet per definitie de resultaten voor alle so-leerlingen die tot de doelpopulatie van de eindtoetsen worden gerekend.

Belangrijkste resultaten in één visuele plaat