Onderwijs op afstand tijdens COVID-19: Tweede meting (22 juni – 3 juli 2020)

Na een periode van volledige schoolsluiting zetten scholen en instellingen zich in de laatste weken voor de zomervakantie van 2020 in voor een (gedeeltelijke) herstart van het fysieke onderwijs en hielden we een tweede meting van het onderzoek dat we in april startten, toen afstandsonderwijs nog overheerste. Net als in april gingen we telefonisch in gesprek met een representatieve steekproef van scholen, instellingen en samenwerkingsverbanden in het primair onderwijs, voortgezet onderwijs, speciaal onderwijs, middelbaar beroepsonderwijs en hoger onderwijs, om na te gaan hoe zij zich aanpasten aan de omstandigheden. In vervolg op onze publicatie van 13 mei geven we nu een beeld van de situatie voor de zomervakantie.

Tweede meting 22 juni – 3 juli 2020

Tussen 22 juni en 3 juli 2020 spraken we telefonisch met een groot deel van dezelfde besturen, scholen en instellingen om ons een beeld te kunnen vormen van het onderwijs op dat moment. Wanneer niet alle respondenten uit de eerste meting werden bereikt, bevroegen we tijdens de tweede ronde ook nieuwe scholen. Bij vrijwel alle sectoren kunnen we daarom spreken over een representatieve steekproef, waarbij we soms zelfs alle geregistreerde bekostigde instellingen spraken, zoals bij het mbo. In aanvulling op de telefonische interviews brachten we in dezelfde periode en in elke sector fysieke bezoeken aan een klein aantal scholen en instellingen. Het doel hiervan was om de informatie uit de interviews aan te vullen met enkele ervaringen van leerlingen/studenten en leraren/docenten en onderwijsondersteunende medewerkers. Bovendien, en louter tijdens deze tweede meting, belden we een groot deel van de po- en vo-scholen voor het niet-bekostigd onderwijs.

De publicatie naar aanleiding van de tweede meting heeft, evenals de vorige publicatie, niet ten doel om definitieve conclusies te trekken over leerresultaten. Op dit moment volstaan we met het beschikbaar stellen van de opgehaalde informatie en het beschrijven daarvan op hoofdlijnen.

Resultaten tweede meting COVID-19-monitor: wat valt op?

Van eind april tot eind juni heeft het onderwijsveld blijvend grote inspanningen laten zien. De stapsgewijze versoepeling van de COVID-19-maatregelen betekende gefaseerde aanpassingen aan het onderwijs die telkens om een omslag vroegen. In het algemeen kunnen we zeggen dat scholen en instellingen goed in staat zijn geweest om zich aan te passen. Opvallend was dat in het basisonderwijs, waar de versoepeling van de initiële maatregelen het sterkst was, schoolleiders en bestuurders de minste zorgen uitten over de nadelige consequenties voor leerlingen op de langere termijn. Leerlingen met achterstanden waren in beeld; op veel scholen werden maatregelen getroffen voor specifieke groepen of individuele leerlingen. Met name in het praktijkonderwijs en hoger en middelbaar beroepsonderwijs waren de zorgen onverminderd groot. De strengere gedragsregels en het voortdurende (gedeeltelijke) afstandsonderwijs eisten hun tol. In deze sectoren is het des te belangrijker dat potentiële achterstanden tijdig worden geconstateerd en indien nodig prioriteiten worden gesteld om verschillen tussen leerlingen/studenten in te lopen.

In onze gesprekken met schoolleiders, bestuurders en andere onderwijsprofessionals kwamen de volgende breed gedragen punten naar voren:

  • Het overgrote deel van de leerlingen en studenten werd bereikt met fysiek onderwijs, afstandsonderwijs of een combinatie daarvan dankzij blijvend grote inspanningen van het onderwijsveld. De volledige herstart in het basisonderwijs werd door de overgrote meerderheid van de schoolleiders als geslaagd ervaren. Schoolleiders en bestuurders gaven volop blijk van waardering voor de aanhoudende inzet en flexibiliteit van het onderwijspersoneel.
  • Nog steeds niet alle leerlingen en studenten namen aan het einde van vorig schooljaar volledig deel aan het onderwijs, zowel bij het (gedeeltelijke) afstandsonderwijs als bij het onderwijs op de school. Dit had veelal te maken met een fysieke kwetsbaarheid van de leerling/student (of een gezinslid) of twijfels bij ouders over de waarborging van de veiligheid in relatie tot gezondheid. In het (v)so bleek dat een aanzienlijk deel van juist deze leerlingen zich trager ontwikkelde dan normaal op cognitief vlak alsook op sociaal-emotioneel vlak. Ook het onderwijsaanbod en de onderwijstijd waren na de herstart van het onderwijs kleiner dan normaal. Onder andere vanwege een fysieke kwetsbaarheid kwam een deel van de leraren niet naar school. Met name in het vso bleef bovendien een klein deel van de leerlingen thuis vanwege angst voor het coronavirus. Het risico dat deze tekortkomingen zich vertalen in onherstelbare achterstanden bij een deel van de leerlingen moet zo goed als mogelijk worden beperkt. Daarom is het goed dat wij zien dat besturen en scholen uitstralen dat behalve in uitzonderingsgevallen naar school gaan de norm is. Berusten in corona-angst is bijna altijd nadelig voor kinderen. Als inspectie steunen wij besturen en scholen in deze lijn.
  • Op een deel van de scholen namen de verschillen tussen leerlingen toe. Scholen in het primair onderwijs constateerden bij een klein deel van de leerlingen een verminderde cognitieve ontwikkeling, welbevinden, motivatie en concentratie. De meeste scholen voor het voortgezet onderwijs constateerden dat leerlingen, gemiddeld genomen, een achterstand hadden opgelopen. Deze bevindingen waren niet altijd gebaseerd op een systematische toetsing, als wel op basis van observaties of vermoedens. Tegelijkertijd gaf een meerderheid van de vo-scholen aan dat minder leerlingen bleven zitten dan vorig jaar. Het is niet ondenkbaar dat deze trendbreuk doorwerkt in de resultaten van leerlingen in het nieuwe schooljaar. Het is daarom essentieel dat niveauverschillen goed worden gemonitord en waar nodig worden aangepakt. Wat in elk geval niet verstandig is, is afwachten hoe de leerlingen straks het schooljaar zijn door gekomen. Belangrijk is goed vast te stellen waar leerlingen staan en te voorkomen dat de grotere verschillen structureel zijn.
  • Onderwijs krijgt kwaliteit door interactie. Deze periode bracht het besef dat fysiek onderwijs cruciaal is om volwaardig invulling te kunnen geven aan de brede opdracht van onderwijs. Met name in het middelbaar beroepsonderwijs en het hoger onderwijs leefden onverminderd grote zorgen bij schoolleiders en bestuurders, over de motivatie, het welzijn en het perspectief van studenten, over de werkdruk bij docenten, en over de organisatie van het onderwijs komend schooljaar – specifiek in relatie tot de uitvoerbaarheid van het onderwijs binnen de richtlijnen vanuit de overheid, de inzetbaarheid van voldoende personeel en de mogelijkheid om stages door te laten gaan. Zeker buiten het funderend onderwijs zijn afstandsonderwijs en het handhaven van de gedragsregels op dit moment nog grote beperkingen. Het is de vraag of praktijkonderwijs en stages te organiseren zijn zonder veel aan kwaliteit van het onderwijs in te boeten.
  • Problemen in het organiseren van stages en de beroepspraktijkvorming hielden aan, soms met studievertraging tot gevolg. In het ho lagen veel (praktijk)stages noodgedwongen stil. Het vso toonde een vergelijkbaar beeld. In het vo vroeg een aanzienlijk deel van de scholen voor meer leerlingen een verlenging van de verblijfsduur in het praktijkonderwijs aan. In het mbo konden veel studenten niet terecht in de beroepspraktijkvorming en waren stageplekken afgebroken of niet beschikbaar.
  • Scholen en instellingen trokken diverse lessen uit de periode van aangepast onderwijs: van het inrichten van het onderwijsprogramma tot het beter organiseren van de communicatie met ouders. Ook spraken zij uit blijvend te willen profiteren van nieuwe digitale toepassingen zoals online lessen, videobellen en het gebruik van instructievideo’s, of het afwisselen van fysiek onderwijs en onderwijs op afstand vanwege voordelen voor bepaalde groepen leerlingen en studenten.

Voortzetting onderzoek

Het onderzoek zetten we voort in de komende periode. Concreet voeren we eind september/begin oktober een derde meting uit, waarin grotendeels dezelfde groep scholen en instellingen wordt benaderd. We gaan opnieuw in op (het zicht op) de ontwikkeling van studenten en leerlingen en vragen dit keer bijvoorbeeld ook naar knelpunten rond de instroom (en plaatsing) van leerlingen en studenten in het nieuwe schooljaar, en naar gemaakte aanpassingen, bijvoorbeeld in het beleid rond examinering. Voor een volledig beeld zullen daarin, naast de informatie van scholen, instellingen en samenwerkingsverbanden, ook tijdens de derde meting in enkele sectoren de ervaringen van leraren, leerlingen en studenten worden meegenomen. In de Staat van het Onderwijs 2021 zullen we uitgebreid rapporteren over de drie metingen samen.

De onderstaande documenten bieden een overzicht van de highlights en respons op de vragenlijsten per onderwijssector.