Welke factoren bij het basisschooladvies meewegen?

Wat zou een leraar moeten meewegen bij het basisschooladvies? Werkhouding en motivatie, leerresultaten, het opleidingsniveau van de ouders, en de ondersteuning van thuis: helpt het meenemen ervan de kansen van een leerling, of juist niet? Uit onderzoek van de inspectie  blijkt wat de kansen van leerlingen kan bevorderen of juist belemmeren. En hoe zit het met dubbele adviezen?

Hebt u de ‘interactieve simulatie Basisschooladvies’ gedaan? Dan kreeg u al persoonlijke feedback over deze factoren. Hier volgt een nadere toelichting over de invloed van de verschillende factoren bij het basisschooladvies. Bent u op zoek naar andere informatie rondom de overgang van basisonderwijs naar voortgezet onderwijs? Bekijk dan deze pagina.

Werkhouding en motivatie

Leraren kijken met hun eigen bril naar leerlingen. Zij blijken vaak verschillende inhoudelijke betekenissen te geven aan zogeheten zachte leerlingkenmerken, zoals werkhouding, motivatie en gedrag. Hierbij spelen persoonlijke ervaringen, achtergronden en (bewuste en onbewuste) aannames een rol. Deze aannames kunnen een goede inschatting van een leerling in de weg staan, waardoor leerlingen een advies krijgen dat mogelijk te weinig recht doet aan hun mogelijkheden. Het helpt wanneer leraren en begeleiders met elkaar het inhoudelijke gesprek aangaan over de betekenis die zij geven aan de zachte informatie die zij hebben over leerlingen (om een eenduidige betekenis aan de begrippen te kunnen geven) en over het belang van deze zachte factoren voor het advies.

Gedragskenmerken als motivatie, werkhouding, zelfstandigheid geven voor leraren vaak de doorslag bij het hoger dan wel lager laten uitvallen van een advies. Dit is een valkuil.

Het biedt bijvoorbeeld kansen voor een gemotiveerde, harde werker die bij twijfel een gemengd advies vmbo-k/tl krijgt in plaats van vmbo-k. Dat is natuurlijk positief. Maar dit zelfde uitgangspunt kan een leerling met een lage motivatie juist kansen ontnemen. Terwijl de redenering ook kan zijn: “Als deze leerling die met deze lage motivatie toch resultaten van dit niveau behaalt, dan heeft de leerling vast nog meer in zijn mars.” Bovendien wil de lagere motivatie die een leerling in de basisschool laat zien, niets zeggen over zijn/haar motivatie later in het voortgezet onderwijs.

Het helpt als een school gedragskenmerken zoals werkhouding, motivatie, concentratie, zelfstandigheid niet beschouwt als vaststaande (en belemmerende) factoren, maar juist doelgericht met leerlingen werkt aan het wegwerken van deze belemmeringen. Op die manier biedt de school grotere kansen aan leerlingen.

Leerresultaten

Toetsresultaten uit het leerlingvolgsysteem zullen voor alle scholen een leidende rol spelen bij het opstellen van het schooladvies.
Scholen betrekken niet altijd de ontwikkeling die leerlingen over een langere periode doormaken (leergroei) bij hun analyse en interpretatie. Toch heeft het, vanuit het oogpunt van kansen bieden, voordelen om hier zorgvuldig naar te kijken. Een leerling die in groep 8 ineens een terugval laat zien in de leerresultaten, kan te weinig recht worden gedaan aan de werkelijke ontwikkeling en capaciteiten wanneer alleen gekeken wordt naar de meest recente toetsgegevens. Hetzelfde geldt voor een leerling die misschien nog niet helemaal op het benodigde niveau zit voor een bepaald vervolgniveau, maar die wel in korte tijd een enorme groei heeft laten zien. Daardoor is het denkbaar dat bij zo’n laatbloeier de groei nog verder door kan zetten.

Naast de toetsresultaten zal ook het resultaat van de eindtoets meewegen in het uiteindelijke advies. Als het toetsadvies hoger uitvalt dan het schooladvies, dan is de basisschool wettelijk verplicht het schooladvies te heroverwegen. In overleg met de ouders en de leerling kan de school het advies dan naar boven bijstellen, maar deze bijstelling is niet verplicht. Ligt het toetsadvies onder het niveau van het geadviseerde schooltype, dan wordt het schooladvies niet aangepast. Vo-scholen kunnen het schooladvies niet bijstellen. Zij mogen geen aanvullende eisen stellen of aanvullende toetsen afnemen ten behoeve van het schooladvies. Ook mogen zij niet op basis van informatie uit het leerlingvolgsysteem van de basisschool het schooladvies bijstellen of de basisschool verzoeken het advies bij te stellen. Meer informatie is te vinden op de pagina Overgang van basisonderwijs naar voortgezet onderwijs.

Opleidingsniveau van ouders

Kinderen van hoogopgeleide ouders blijken, gemiddeld genomen, hogere adviezen te krijgen dan kinderen van laagopgeleide ouders, ook al liggen de schoolprestaties op hetzelfde niveau.

Dit kan samenhangen met verschillende aspecten. Zo is de thuissituatie van een leerling een factor die bijdraagt aan de beeldvorming over leerlingen. Bij de interpretatie hiervan spelen het referentiekader van de leraar en impliciete aannames over leerlingen een grotere rol dan bij de interpretatie van cognitieve leerprestaties. We zien dit vooral gebeuren wanneer leerresultaten niet eenduidig wijzen naar een bepaald advies. Deze aannames pakken vaker negatief uit voor leerlingen van laagopgeleide ouders dan voor leerlingen van hoogopgeleide ouders.
Ook blijken sommige (groepen) ouders sneller naar school te komen om te praten over het omhoog bijstellen van een advies. En andere (groepen) ouders leggen zich(te) gemakkelijk neer bij het advies van de school - bijvoorbeeld uit respect voor de school of doordat zij lage ambities hebben voor hun kind.

Verder kan meespelen dat vaak wordt verondersteld dat kinderen gemakkelijk tussentijds, of na het behalen van het diploma, alsnog kunnen opklimmen naar een hoger niveau. In de praktijk blijkt dit echter nog niet zo eenvoudig, zeker voor kinderen van laagopgeleide ouders. Hierdoor blijven deze leerlingen vaker op een te laag niveau zitten.

We weten dat een goede samenwerking met ouders de schoolontwikkeling van leerlingen ten goede komt. Dit geldt ook voor de betrokkenheid van ouders bij het schooladvies. Ook hiervoor is het belangrijk dat de school in beeld heeft wat de kenmerken zijn van de ouderpopulatie. Op die manier kan de school bepalen hoe zij hierop kunnen inspelen, met als doel: de kans vergroten op het best passende advies voor leerlingen. Soms zal dit betekenen dat de school ouders actief moet opzoeken, en soms zullen scholen na moeten bedenken hoe zij om willen gaan met (ongewenste) druk van ouders.

In de praktijk zien we dat sommige scholen een toenemende druk van ouders ervaren, bijvoorbeeld om een hoger advies af te geven. Andere scholen zien de betrokkenheid van ouders juist afnemen of zij hebben te maken met lage ambities van ouders. Scholen signaleren dit maar blijken dit niet altijd aan te grijpen om na te gaan wat dit betekent voor hun ouderbeleid en de adviesprocedure.

Persoonlijke aannames en impliciete houdingen spelen altijd een rol bij oordeelsvorming en advisering. Het is belangrijk dat scholen zich daarvan bewust zijn. Daarnaast zouden scholen beter kunnen nadenken over hoe zij willen inspelen op kenmerken van ouders met als doel: kansen voor leerlingen te vergroten. Kent de school haar ouders en heeft zij zicht op kenmerken die kansen voor leerlingen negatief beïnvloeden? Niet om deze informatie te beschouwen als belemmerend voor de kansen, maar juist als factoren waar de school op in moet spelen. Soms zal dit betekenen dat ouders actief opgezocht moeten worden door de school soms zullen scholen na moeten gaan hoe zij willen omgaan met (ongewenste) druk van ouders. Bovendien is het belangrijk dat scholen zich ervan bewust zijn dat voor elk kind, maar zeker voor de groep leerlingen met lager opgeleide ouders, het uitspreken van hoge verwachtingen kansen bevorderend kan zijn.

Ondersteuning van thuis

Ook de inschatting van ondersteuningsmogelijkheden draagt bij aan de beeldvorming over leerlingen. Net als bij gedragskenmerken (zie Werkhouding en motivatie), geldt ook hiervoor dat deze inschatting vaak subjectief en persoonsgebonden is. Een al te persoonlijke invulling belemmert de zorgvuldigheid van de inschatting van capaciteiten en mogelijkheden (en daarmee mogelijk kansen) van leerlingen.

Zo is er bijvoorbeeld het beeld dat hoogopgeleide ouders hun kind waar nodig vaker op andere wijze ondersteuning geven (doordat ze de weg in onderwijsland kennen, of via schaduwonderwijs) dan laagopgeleide ouders. Dat beeld mag in veel gevallen algemeen kloppen, maar tegelijkertijd ondersteunen niet álle hoogopgeleide ouders hun kind thuis bij schooltaken. En ook laagopgeleide ouders kunnen, zelfs als ze laaggeletterd zouden zijn, een belangrijke rol spelen in het schoolsucces van hun kinderen.

Leraren zouden daarom niet moeten afgaan op aannames, maar zich baseren op informatie over de ondersteuning vanuit thuis die ze zijn nagegaan. Net als bij de factor ‘Opleidingsniveau van ouders’ geldt ook hier dat informatie over ouderbetrokkenheid en de ondersteuning door ouders thuis, van belang zijn bij de beeldvorming over leerlingen. Niet om deze te beschouwen als belemmerend voor de kansen, maar juist als factoren waar de school op in moet spelen met als doel de kansen voor leerlingen vergroten.

Dubbele adviezen

Tot slot, niet voor alle leerlingen in groep 8 is al helemaal duidelijk welke schoolsoort voor hen het meest geschikt is. Leerlingen kunnen bijvoorbeeld laatbloeiers zijn of door welke oorzaak ook een bepaalde achterstand hebben opgelopen. Dit zijn voorbeelden van leerlingen die baat kunnen hebben bij een bredere brugklas. Deze leerlingen hebben ook baat bij een dubbel schooladvies van de basisschool, zoals havo/vwo, of bijvoorbeeld vmbo-k/vmbo-t.

Basisscholen hebben altijd het recht om zowel enkelvoudige als dubbele adviezen te geven. Middelbare scholen mogen dus niet van basisscholen eisen dat zij alleen enkelvoudige adviezen geven. Er kunnen weliswaar (regionaal) afspraken gemaakt worden tussen basisscholen en middelbare scholen – bijvoorbeeld in de vorm van plaatsingswijzers – over de manier waarop de advisering bij voorkeur plaatsvindt, maar die afspraken mogen basisscholen nooit het recht ontzeggen om meervoudige adviezen te geven. Aangezien het basisschooladvies leidend is, mogen middelbare scholen leerlingen met een dubbel advies niet weigeren. Als zij dat wel zouden doen, overtreden zij de wet en kan de inspectie handhavend optreden.

Tussen 2012 en 2016 nam het aandeel brede adviezen jaarlijks steeds af. Deze dalende trend was reden tot zorg. Laatbloeiers en leerlingen over wie twijfel bestaat, hebben immers baat bij een breed advies. De wijze waarop de inspectie het onderbouwrendement van vo-scholen berekende, bleek een belangrijke veroorzaker van de dalende trend in de brede adviezen. De inspectie heeft daarom de berekening van het onderbouwrendement aangepast. Als een leerling met een breed advies in het derde leerjaar op het laagste niveau van het advies terechtkomt, telt dit niet langer als afstroom. Voor een leerling die in het derde leraar op het hoogste niveau van het advies blijkt te zitten, ontvangt de school juist extra punten.