Interview over het themaonderzoek voorschoolse educatie

Interview met Daniëlle Heesbeen, inspecteur Primair Onderwijs, over de themaonderzoeken bij kinderopvanglocaties die voorschoolse educatie (ve) bieden. In een steekproef zijn 200 kinderopvanglocaties getrokken, waardoor een landelijk beeld van de kwaliteit van voorschoolse educatie wordt verkregen.

Danielle Heesbeen

Jij onderzoekt de kwaliteit van de voorschoolse educatie op een aantal locaties. Hoe ziet zo’n onderzoek eruit?

Het onderzoek op de locatie bestaat uit observaties van de praktijk, documentenonderzoek en gesprekken met ouders, management, pedagogisch medewerkers en eventueel pedagogisch coaches en zorgcoördinatoren. Als je ’s ochtends binnenkomt heb je al wat informatie over de locatie, hoe ze er werken, welk programma ze gebruiken voor de voorschoolse educatie en eventueel uit de rapporten van de GGD of er aan de basisvoorwaarden voorschoolse educatie wordt voldaan. Maar dat is een papieren werkelijkheid natuurlijk, de kwaliteit kun je pas echt zien als je op de groepen bent en de interacties tussen de pedagogisch medewerkers en de kinderen observeert.

Jouw onderzoek richt zich op verschillende onderdelen van de praktijk op een voorschool. Wat is je opgevallen tijdens je bezoeken op het gebied van het pedagogisch-educatief handelen?

Mij is opgevallen dat het pedagogisch klimaat door de bank genomen positief en stimulerend is. Het educatief handelen, daar zie ik wel veel verschillen. Bijvoorbeeld in het dagritme. Bij peuter-opvanglocaties worden kinderen bijvoorbeeld allemaal rond half 9 gebracht, terwijl bij kinderdagverblijven de kinderen verspreid tussen half 8 en half 10 binnenkomen, waarbij er het eerste uur vaak ook maar 1 medewerker op de groep is. Dit heeft consequenties voor het dagritme en de planning van educatieve activiteiten.

Hoe kunnen gemeenten kennis nemen van de onderzoeken bij locaties in hun eigen gemeente?

Aan het eind van de onderzoeksdag geef ik de locatiemanager een korte terugkoppeling van mijn bevindingen. Daarna schrijf ik een rapport, dat uiteindelijk wordt gepubliceerd op onze website. De locatie en de betreffende gemeente ontvangen een afschrift van dit rapport.

Moet de gemeente iets doen met die rapporten?

Als de kwaliteit op een locatie niet in orde is, kunnen we de gemeente adviseren de GGD een extra onderzoek te laten uitvoeren op het gebied van de basisvoorwaarden voorschoolse educatie. Maar als de kwaliteit tekortschiet op een onderdeel uit ons toetsingskader hebben we ook de mogelijkheid terug te komen en te kijken of de kwaliteit verbeterd is. Het is dus belangrijk dat de gemeente het rapport leest of dat het geval is. Bovendien heeft de gemeente een subsidierelatie met de locatie en kan hij de uitkomsten van ons onderzoek betrekken bij gesprekken met de houder. Het zou mooi zijn als gemeenten in de subsidievoorwaarden of in de resultaatafspraken met houders kwaliteitskenmerken opnemen, zodat ze daar op kunnen sturen.

Hoe draagt het toezicht van de inspectie dan bij aan de kwaliteit van de voorschoolse educatie?

Ik ga er vanuit dat de gesprekken die ik op een locatie voer en de vragen die ik stel, bijdragen aan het bewustzijn van de betreffende organisatie over de eigen kwaliteit en de mogelijkheden om deze nog te versterken. Zo sprak ik met een locatie over het vergroten van de ouderbetrokkenheid, een wens die zij zelf ook al hadden. Bij andere locaties had ik gezien dat in een speciale thema nieuwsbrief voor ouders werd uitgelegd aan welk onderwerp de komende tijd aandacht zou worden besteed. Door hierin ook de specifieke woorden die aan de peuters worden aangeboden op te nemen, tips te geven voor boekjes in dit thema en ook activiteiten die ouders zelf met hun kinderen kunnen doen te benoemen, krijgt het kind zowel op de opvang als thuis stimulerende activiteiten. Als je ouders vervolgens ook uitnodigt op de groep bij de start of afsluiting van een thema, dat kan nu gelukkig weer, kun je de band met ouders verder versterken. Dat komt ten goede aan de ontwikkeling van het kind. Overigens kan de gemeente op het gebied van ouderbetrokkenheid ook een rol spelen, door dit onderwerp te bespreken tijdens de LEA en hier doelen voor te stellen.