Met het delen van de resultaten van Peil.Burgerschap willen we een aanzet geven voor een brede dialoog over de inhoud, kwaliteit en het niveau van burgerschapsonderwijs. Ter inspiratie hebben we daarom aan een aantal professionals op het gebied van burgerschap uit onderwijspraktijk, -beleid en -onderzoek gevraagd om samen te reflecteren op de resultaten en eerste suggesties te geven voor het verder verbeteren van burgerschapsonderwijs.
In het rapport Peil.Burgerschap vindt u vanaf pagina 19 een overzicht van de deelnemers en een uitgebreide weergave van het gesprek. We noemen hier enkele bevindingen van de focusgroep.
Het beeld dat het onderzoek geeft van de beperkte aanwezigheid van een visiedocument, leerlijn en concrete leerdoelen wordt overwegend herkend door de focusgroep. Esther van den Berg wil het beeld wel nuanceren: “In de praktijk zien wij als adviseurs van Burgerschap op de Basisschool wel visies bij scholen, maar we treffen nauwelijks complete burgerschapsvisies aan. De interesse in het burgerschapsonderwijs is er, maar scholen hebben handvatten nodig. Het is nu nog moeilijk voor ze om burgerschapsdoelen te stellen op het niveau van bestuur, school en klas.”
“Ik denk dat we het in het basisonderwijs vooral over sociale omgang hebben, omdat dat iets is wat je direct ziet. Je leert kinderen omgaan met conflicten, want een ruzie tussen kinderen zie je direct en daar kun je op inspelen. Maatschappelijke leerdoelen zie je in de dagelijkse praktijk op school niet snel terug,” aldus leerkracht Rozerin Top. Hans Scheltema vult aan dat het primaire proces hierin leidend is: “Zelfcontrole en sociale omgang zijn van invloed op het primaire onderwijsproces. De eerste zorg van leerkrachten is om dit proces goed te laten verlopen”.
Esther van den Berg: “Leerkrachten hebben een goed beeld van hun leerlingen, maar voor het systematisch volgen hebben ze de instrumenten niet. Bijvoorbeeld formatief evalueren; hoe doe je dat goed zonder dat het een administratieve rompslomp wordt en de gegevens ook daadwerkelijk meerwaarde hebben in de dagelijkse praktijk?” Dit werd door de overige aanwezigen onderstreept: het gaat er vooral om dat de gegevens die leerkrachten verzamelen hen helpen bij het bijstellen van het onderwijs en niet zozeer om het verzamelen van gegevens voor verantwoordingsdoeleinden. Het is daarbij van belang dat scholen gebruik kunnen maken van instrumenten die aansluiten bij hun visie op burgerschap.
Annette van der Laan: “De wet geeft meer aanscherping van wat er van scholen wordt verwacht. Van het effect daarvan in de klas mogen we wel wat verwachten, maar ook niet te veel want er spelen ook factoren als het lerarentekort. Ik denk niet dat het burgerschapsonderwijs door de nieuwe wet ineens helemaal op orde zal zijn.” Lerarenopleider Sophie Verhoeven vult daarop aan:
“In het onderwijs proberen we burgerschap een impuls te geven. Op het gebied van burgerschap is echter niet alles wat er op school gebeurt direct merkbaar in leerresultaten. Misschien passen leerlingen het geleerde pas toe als ze 30 jaar verder zijn.”
Het algemene beeld van de focusgroep is dat je in deze peilingsresultaten gereflecteerd ziet dat het onderwijs nog onvoldoende doelgericht is. Je zou verwachten dat de resultaten na 10 jaar burgerschapsonderwijs beter zouden zijn, zo geven de gespreksdeelnemers aan.
Volgens de focusgroep speelt wellicht ook mee dat – tegelijk met de toegenomen aandacht voor burgerschapsonderwijs – de wereld voor leerlingen complexer is geworden; de opgaven waar leerlingen voor staan zijn groter geworden en het vertrouwen in de eigen vaardigheid daardoor kleiner. Hans Aalbersberg: “De complexiteit neemt ook toe door de steeds grotere invloed van de groep en sociale media op jongeren.”
Erik Renkema: “Ik vind de dalende trend niet verbazingwekkend. Het heeft onder meer te maken met (levensbeschouwelijke) geletterdheid. De kennis wordt minder en de vaardigheid in het vertalen van (verhalende) bronnen naar bijvoorbeeld kritisch denken in de echte wereld wordt minder. Dat begint bij de leerkracht en werkt door naar de leerling.” Mirjam van der Ven herkent dat. Esther van den Berg ziet een mogelijke oorzaak in het lerarentekort: ”Daardoor ligt de nadruk op andere zaken. Ook is er bij sommige leraren te weinig kennis en vaardigheid aanwezig. Ik merk het ook op de pabo, dat het lastig is om te bepalen hoe je het moeilijke gesprek aangaat. Daarvoor zijn goede leerkrachtvaardigheden nodig.”