In het peilingsonderzoek zijn de algemene motorische vaardigheden van leerlingen in groep 8 gemeten, zoals balans en balvaardigheid. Daarnaast is er gekeken naar fitheid en kracht. Ook rollen over een verhoogd vlak en andere specifiek in het bewegingsonderwijs geoefende vaardigheden, zijn getest. Bij twee van de veertien onderdelen is ook onderzocht hoe kinderen hun eigen bewegingsvaardigheid en die van hun medeleerlingen inschatten.
Om de bewegingsvaardigheid van leerlingen in kaart te brengen zijn de volgende onderdelen afgenomen:
Leerlijn balans
Balansvaardigheid
Balanceren over een instabiel vlak
Leerlijn mikken en jongleren
Balvaardigheid
Mikken op een verhoogd doel
Werpen en vangen met een kleine bal via de muur
Tennissen via de muur
Leerlijn hardlopen
10x5-meterloop
Shuttlerun
Motorische coördinatie en verplaatsingsvaardigheden
Leerlijn springen
Wendsprong over de kast
Rollen over verhoogd vlak
Vertesprong
Leerlijn zwaaien
Touwzwaaien met landing halve draai
Leerlijn doelspelen
Eindvakbal
Bewegingsvaardigheden ten opzichte van normgegevens gemiddeld tot laag
Op de genormeerde onderdelen voor balvaardigheid, balansvaardigheid en motorische coördinatie presteren de deelnemende basisschoolleerlingen veelal gemiddeld. Dit geldt in het algemeen ook voor het speciaal basisonderwijs. Alleen bij motorische coördinatie scoren de deelnemende sbo-leerlingen vaak ondergemiddeld tot laag. Op de genormeerde shuttleruntest scoren de leerlingen einde (speciaal) basisonderwijs meer dan verwacht in de normcategorieën ‘zwak tot matig’.
Op de 10x5-meterloop en vertesprong presteren de leerlingen einde (speciaal) basisonderwijs overwegend laag. Een belangrijke kanttekening bij deze vergelijkingen is dat de normwaarden over het algemeen (sterk) verouderd zijn. De leerlingen op wie de normgegevens zijn gebaseerd, verschillen waarschijnlijk van de huidige leerlingen in belangrijke kenmerken die samenhangen met de bewegingsvaardigheid.
Basisschoolleerlingen in 2016 minder vaardig dan in 2006 op vijf van de acht onderdelen
Vergelijken we de prestaties van basisschoolleerlingen op de overige onderdelen met de resultaten die in 2006 zijn behaald, dan blijken de prestaties op vijf van de acht onderdelen te zijn gedaald. Dit betreft ‘Balanceren over een instabiel vlak’, ‘Touwzwaaien met landing halve draai’, ‘Mikken op een verhoogd doel’, ‘Werpen en vangen met kleine bal via de muur’ en ‘Tennissen via de muur’. Op drie onderdelen (‘Wendsprong over de kast’, ‘Rollen over een verhoogd vlak’ en ‘Shuttleruntest’) zijn de prestaties gelijk gebleven. Voor leerlingen van het speciaal basisonderwijs is deze vergelijking niet mogelijk, omdat zij in 2006 niet deelnamen aan het peilingsonderzoek. Mede daarom rapporteren we per onderdeel ook de prestaties van hoogvaardige, gemiddeld vaardige en laagvaardige leerlingen in zowel het basisonderwijs als het speciaal basisonderwijs. Bij onderdelen waar sprake is van meerdere pogingen, geven we daarnaast aan of er sprake is van een leereffect tussen de pogingen. Over het algemeen geldt dat er aanzienlijke verschillen in prestaties zijn tussen hoogvaardige, gemiddeld vaardige en laagvaardige leerlingen, behalve bij de meeste deelopdrachten van de onderdelen balansvaardigheid en balvaardigheid. Slechts bij enkele deelopdrachten of -aspecten is er sprake van een leereffect na verschillende pogingen en meestal alleen bij basisschoolleerlingen.
De teruggang van de bewegingsvaardigheid van leerlingen op vijf van de acht onderdelen die ook in 2006 zijn gemeten, trok ook meteen de aandacht van de focusgroep. Zij nemen de resultaten gezamenlijk onder de loep en zoeken naar verklaringen.
Zo is het voor de focusgroep verklaarbaar dat de toename van vakleerkrachten nog niet heeft geleid tot betere prestaties.
Diana Terlingen: “Vakleerkrachten en vakspecialisten verzorgen een veelzijdig aanbod. Er is een breder aanbod dan in het peilingsonderzoek gemeten. Er zijn meer sporten en die worden ook aangeboden.”
Ivo van Hilvoorde (lector Bewegen, School en Sport): “De vraag is of je die intrinsieke motivatie bij onderdelen als de vertesprong en hardlopen voldoende aanspreekt. Mogelijk is dit een verklaring waarom de prestaties op dergelijke onderdelen ondergemiddeld tot laag zijn in vergelijking met de normen. Bovendien ondernemen kinderen thuis ook niet spontaan dit soort activiteiten, maar zijn ze bijvoorbeeld wel met ballen in de weer.”