De gevolgen van de coronacrisis zijn voor vo-leerlingen ongelijk verdeeld

De inspectie heeft in alle sectoren van het onderwijs een onderzoek uitgevoerd naar de gevolgen van corona. Op deze pagina leest u over kansenongelijkheid bij leerlingen door de coronacrisis. Het onderzoek vond plaats in de periode april-juni 2021. Onderaan deze pagina vindt u ook het technisch rapport met de data, onderzoeksopzet en verantwoording.

De mate waarin leerlingen hinder hebben ervaren van de coronacrisis is ongelijk verdeeld. Dit geldt zowel voor leerachterstanden als voor motivatieproblemen.

Op scholen met veel leerlingen uit een achtergestelde omgeving blijven leerlingen vaker zitten

Gevolgen van de aanpassing van overgangscriteria volgens schoolleiders

Gevolgen van de aanpassing van overgangscriteria volgens schoolleiders
TotaalWeinig apcg (a)Veel apcg (b)
Meer leerlingen gaan over dan voor de coronapandemie60,670,6 b35,0 a
Meer leerlingen blijven zitten dan voor de coronapandemie12,73,9 b35,0 a
Meer leerlingen stromen af9,911,85
Er is geen verschil23,921,630

N = 71

Brontabel als csv (263 bytes)

De helft van de scholen die we onderzochten heeft de overgangscriteria aangepast naar aanleiding van de coronacrisis. Daarvan vertelde twee derde dat er meer leerlingen zijn overgegaan door de coronacrisis.

Scholen met veel leerlingen uit een achtergestelde omgeving (achterstands-probleemcumulatiegebied, apcg) verwachtten veel vaker dan andere scholen dat er meer leerlingen blijven zitten. Daarentegen verwachtten zij iets minder vaak afstroom naar een lager niveau.

Het verschil in zittenblijven is nog groter wanneer we binnen die groep scholen kijken naar scholen die van de inspectie het oordeel Onvoldoende kregen voor kwaliteitszorg op bestuursniveau. Op de onderzochte scholen met veel apcg-leerlingen en waar het bestuur bovendien onvoldoende beoordeeld is op de standaard Kwaliteitszorg verwachtten schoolleiders dat meer leerlingen blijven zitten.

Leren en schoolleiders zagen grotere verschillen tussen (groepen) leerlingen

Leraren en schoolleiders hadden de indruk dat verschillen tussen (groepen) leerlingen zijn toegenomen. Zoals we eerder opmerkten hebben zij niet altijd een objectief beeld van de feitelijke ontwikkeling van leerlingen. Een ruime meerderheid (ongeveer 60%) vond dat die verschillen in gemiddelde of grote mate zijn toegenomen. Van de schoolleiders vond 38% dat de verschillen niet of in geringe mate zijn toegenomen. Bij leraren was dat 35%. Een klein percentage (ongeveer 4%) van de leraren en schoolleiders meende dat de verschillen in zeer grote mate zijn toegenomen.
Schoolleiders maakten zich vooral zorgen over leerlingen met een problematische thuissituatie en leerlingen die geen geschikte thuiswerkplek hebben.

Leerlingen havo en vwo vaker naar door ouders bekostigd huiswerkinstituut

Niet alleen de uitkomsten verschillen. Ook de hulp die leerlingen krijgen liep uiteen. Zo verschilt de mate waarin leerlingen hulp krijgen van een huiswerkinstituut als dat geregeld is door ouders. Voor leerlingen op de havo of het vwo was daar vaker sprake van dan voor leerlingen op het praktijkonderwijs of vmbo. Wanneer het huiswerkinstituut werd geregeld door de school was er geen sprake van een significant verschil tussen schoolsoorten.

Ook verschillen in motivatieproblemen

Ook op gebied van motivatieproblemen waren er verschillen. Zo gaven leerlingen op de havo of het vwo vaker aan motivatieproblemen te hebben dan leerlingen op het praktijkonderwijs en het vmbo. Dit geldt ook voor leerlingen in de bovenbouw. Zij hadden vaker last van motivatieproblemen dan leerlingen in de onderbouw. Leerlingen in de bovenbouw maakten zich bovendien meer zorgen over hun voortgang.