Didactief - Mee met de inspecteur

De Onderwijsinspectie legt jaarlijks in het primair en voortgezet onderwijs ruim tweeduizend schoolbezoeken af. Hoe bereiden de inspecteurs zich voor en waar letten ze op? Didactief liep mee met drie bezoeken en observeerde op zijn beurt de inspectie.

08:00 uur Lerarenkamer VO

Leraren druppelen binnen en stellen zich allemaal even voor aan de twee inspecteurs bij de koffieautomaat. Vlak voor de start van de schooldag gaan alle leraren in een kring staan en leest een van hen een inspiratietekst voor. ‘Zo beginnen we de dag altijd.’ Vandaag kijkt de inspecteur mee. ‘We volgen altijd halve lessen, dus schrik niet als we halverwege uw les weggaan. Dat heeft niets te betekenen.’

‘Zeg al je afspraken maar af, want het wordt een volle dag,’ waarschuwt inspecteur Kees Sluis ons. Van acht uur ’s ochtends t/m ’s middags vijf, zes uur duurt een schoolbezoek van de inspectie. En dat met twee man sterk, om zo veel mogelijk te kunnen zien en rond te vragen. Schoolbezoeken zijn er grofweg in twee smaken. Er zijn periodieke instellingsbezoeken, waarbij de inspecteur gemiddeld elke vier jaar langskomt; dat kunnen korte bezoeken zijn of themaonderzoek voor bijvoorbeeld het jaarlijkse Onderwijsverslag. Arnold Jonk, hoofdinspecteur PO: ‘Scholen vinden ons vaak veel spannender dan wij zijn. In het gros van onze bezoeken is de kans dat een school zwak of zeer zwak wordt bevonden, echt heel klein. Toch zijn scholen soms heel zenuwachtig; ze zijn onterecht bang voor ons oordeel.’ Spannend zijn wel de kwaliteitsonderzoeken (KO): de inspecteur bezoekt dan een school, omdat er signalen zijn dat deze onder de maat presteert. Wij liepen mee met twee KO’s (PO en VO) en een instellingsbezoek (PO).

09:00 uur Eerste lesuur 5vwo

Leerlingen oefenen in groepjes een mondeling betoog. ‘Heel slim van de docent om het in groepjes te doen, dan benut je de onderwijstijd veel beter,’ fluistert de inspecteur. ‘Op veel scholen doen leraren dat klassikaal en zijn ze weken bezig.’ Als we na een half uur het lokaal verlaten, zegt hij tegen de leerlingen: ‘De complimenten, jullie zijn goed aan het leren.’

‘Scholen vinden ons veel spannender dan wij zijn’ – Arnold Jonk, hoofdinspecteur PO

Voordat inspecteurs daadwerkelijk een school instappen, hebben ze al een forse stapel paperassen verstouwd: cijferoverzichten van de afgelopen drie jaar afgezet tegen landelijke cijfers, schoolgids, schoolbeleidsplannen, zorgplannen, groepsplannen, enzovoort. ‘We weten van tevoren al onwijs veel,’ zegt Sluis. ‘Zo kunnen we gericht kijken en vragen.’ Zelf gaf hij jaren Nederlands, was daarna lerarenopleider en is sinds 2000 inspecteur VO. Hij kent het klappen van de zweep zogezegd. Maar ook voor zijn collega’s die niet uit het onderwijs komen,durft hij zijn hand in het vuur te steken: ‘We zien vrij snel wat er wel en niet goed gaat in een les. Als je een stuk of acht lessen hebt gezien, heb je een goed beeld van hoe er op een school lesgegeven wordt. Het maakt niet uit of je er dan nog twintig volgt of de volgende dag nog eens komt, het beeld blijft hetzelfde. Dat gelooft niemand, maar dat is echt zo. Soms heb ik het na vijf minuten al gezien. Dan blijf ik voor de beleefdheid toch zitten. Leraren vinden het ook niet leuk als ik halverwege vertrek, maar ik weet het dan echt al. Zeggen ze: maar de tweede helft van de les werd het wél leuk. Maar dat heb ik dan al gezien, en zo niet, dan was het toch een hele tijd niet zo leuk. Bovendien gaat het niet om een beoordeling van de individuele leraar, maar om het onderwijs op de hele school.’

10:30 uur Les wiskunde B

Een kleine klas met zes leerlingen. Eén jongen gaapt hartgrondig. De anderen hakkelen zich door de vragen van de leraar heen. Sinussen en deconstructieve interferentie, geen makkelijke kost. Ze snappen er dan ook weinig van. De docent wist zich herhaaldelijk met een zakdoek het zweet van zijn voorhoofd. ‘Wat ik eigenlijk wilde uitleggen…’

Tijdens de lesbezoeken kijken de inspecteurs onder meer naar wat kinderen leren, hoe leraren instructie geven en hoe zij hun onderwijstijd benutten. Hun lesobservatieformulier bevat tien items met bijbehorende aandachtspunten. Of het nu om een basis- of VO-school gaat, we zien de inspecteurs overal op dezelfde dingen hameren: stel heldere lesdoelen, zorg voor een taakgerichte sfeer en geef een korte, krachtige klassikale instructie en zet daarna leerlingen zo snel mogelijk aan het werk, liefst op eigen niveau, en geef leerlingen die dat nodig hebben verlengde instructie. ‘Niet de leerkracht, maar de leerlingen moeten het zweet op het voorhoofd hebben,’ zoals PO-inspecteur Riekent van den Dolder zegt. De inspecteurs kijken en observeren. Ze zien bijvoorbeeld leerlingen afhaken na een te lange, wijdlopige instructie. Leerlingen die binnen vier minuten hun taken af hebben en dan zitten te niksen. Leerlingen die zichtbaar niet snappen waar de leraar het over heeft. Of leraren die wel vragen stellen, maar zelf steeds het goede antwoord geven. Zonde van de onderwijstijd, vinden de inspecteurs. Ook de lesplanning bekijken de inspecteurs nauwgezet. Doen de leraren wat zij zich hebben voorgenomen? Waar een leerkracht afwijkt – bijvoorbeeld alvast gaat rekenen, terwijl er nog tijd staat ingepland voor begrijpend lezen – valt er iets uit te leggen. ‘Want hoe weet je dan dat je aan het eind van de week genoeg hebt gerekend?’ aldus POinspecteur Gabrielle Hilbers. De inspecteurs lopen rond en praten met leerlingen (‘Wat mag je doen als je klaar bent met je opdrachten?’). En kijken of het lesaanbod past bij het niveau. Zo vindt VO-inspecteur Sicco Kole dat een les in 6vwo wel erg op kennisreproductie gericht is. ‘De leerlingen leren niet zelf denken en dat mag je in 6vwo toch wel verwachten. De leerlingen antwoorden steeds in onvolledige zinnen. Dat kan ook beter.’

‘Ik kom weleens op scholen waar mijn handen jeuken’ – PO-inspecteur Anja Knuver

11:30 uur Kleuterklas

De kleuters mogen een activiteit kiezen, zoals letters kleien, stempelen of spulletjes afwegen. Een jongetje blijft minutenlang besluiteloos dralen voor het planbord. De juf is met een groepje kinderen bezig. ‘Iedereen is aan het werk, maar het lijkt meer bezigheidstherapie. Het is weinig doelgericht,’ vindt inspecteur Van den Dolder. ‘En dat jongetje ziet ze niet. Ik kijk ook altijd naar de inrichting van het lokaal: wordt er in de hoeken gewerkt? Hier ziet elke hoek er meer uit als een opslag voor spullen.’

Waar haalt de inspectie haar ijkpunten vandaan? ‘Wat een goede les is, bepalen wij niet in ons eentje. Het veld heeft samen met ons de kaders vastgesteld. Wij zijn volgend,’ vertelt Van den Dolder. Die ‘goede les’ is samen te ballen in één motto: doelgericht presteren. ‘Alles moet erop gericht zijn het maximale uit leerlingen te halen. Leraren moet ze iets meegeven en hen voor iets interesseren,’ zegt Kole. Zijn collega Sluis vult aan: ‘Aan een paar simpele dingen kun je zien hoe een leraar werkt: is er sprake van gepland onderwijs? Hoe ziet de leerlijn er de leerlingen aan de boven- en onderkant? Kan hij leerlingen motiveren en laten presteren?’ Het toverwoord daarbij is opbrengstgericht werken. Dat is, vinden de inspecteurs, in de publieke opinie ten onrechte versmald en versimpeld tot gerichtheid op cijfers. Kole: ‘Het gaat ons niet om die cijfers, wél om de ontwikkeling van intellectuele competenties. Een school moet weten welke leerlingen er zijn, welke verwachtingen je van hen mag hebben en weten of hun resultaten daarmee overeen komen. Je wilt een stijgende lijn zien.’ Den Dolder vult aan: ‘Het gaat erom het niveau vast te houden.’ PO-inspecteur Anja Knuver is ambitieuzer: ‘Als een kind van thuis niks mee krijgt, moet een school de compensatie zijn. Ik kom weleens op scholen waar mijn handen jeuken. Kinderen horen kansen te krijgen om zich te ontplooien en daarvoor moeten scholen zich soms extra inspannen.’

12:00 uur Kamer van de directeur PO

Tijd om te lunchen is er niet. Een van de inspecteurs bekijkt de toetsresultaten en zorgplannen in Parnassys; de ander verdiept zich in enkele dossiers van leerlingen die de school liever niet laat meetellen voor de eindtoets van groep 8. De laatste zegt:‘Groep 8 is helemaal rood bij rekenen en wiskunde! Als leerkracht moet je wonderen verrichten wil je dat voor de komende eindtoets nog rechttrekken. Spelling idem dito, technisch lezen is iets beter. Entreetoets groep 7, allemaal onvoldoende.’ Samen met de lage tussenresultaten en normindicatoren reden om de school later zwak te verklaren.

Op school moet geleerd worden en verder mogen scholen het zelf weten weten. Zo vindt Van den Dolder de christelijke basisschool die hij bezoekt, wel wat traditioneel. ‘Maar dat hoeft niet verkeerd te zijn. Wie zijn wij om oordeel over te geven?’ Sluis, op bezoek bij een vrijeschool, zegt: Wij willen de school in haar waarde laten maar we moeten ook duidelijk maken dat deze slechte resultaten zo niet kunnen.’ Als een school zou zeggen niets om cijfers te geven en dat bij hen alles om de persoonlijkheidsvorming van kinderen draait? ‘Dan hebben ze probleem met ons,’ verklaart Sluis ferm. ‘Dan blijven we hen lastig vallen en intensiveren we het toezicht.’ Dus, even gechargeerd, de vrijheid van onderwijs kent grenzen? Sluis: Ja, je mag niet onderpresteren. Het overheidsgeld gaat naar deze school redelijke uitkomsten te halen. "Redelijk"zeg ik, want het is belangrijk je realiseren dat het om gemiddelden gaat. Ze hoeven niet tot de allerbesten te horen maar je mag wel verwachten dat ze boven de lage ondergrens van de inspectie zitten. Waarbij zelfs nog geldt dat een van de vier indicatoren onvoldoende mag zijn. We zijn dus nog tamelijk coulant. Ook PO-inspecteurs Knuver en Hilbers benadrukken de vrijheid van scholen. Maar, zegt Hilbers: ‘Bij kinderen die van school komen, moeten taal en rekenen in orde zijn. Ze moeten bijvoorbeeld wel gewoon kunnen lezen. En dat is nu niet altijd zo.’ Schoolbestuurder Artho Jansen vindt echter dat de bemoeienis van de inspectie te ver gaat. ‘Ze kijkt op een eendimensionale manier naar wat een school doet. Het cognitieve lijkt maatgevend, terwijl er op een school van alles met een kind gebeurt. Andere aspecten zoals creatief denken, persoonlijkheidsvorming en sociale vaardigheden, waar wij sterk aan hechten, waardeert ze wel, maar het kader is en blijft gericht op cognitie. Dat is niet ons gedroomde kader. Onder het schoolbestuur van Jansen vallen negen VO-afdelingen waarvan twee zwak dreigen te worden bevonden. Jansen maakt zich zorgen over het nieuwe kader waarin de inspectie naast opbrengsten ook naar de kwaliteit van het onderwijsproces kijkt. Als voorbeeld noemt hij het zogeheten periodeonderwijs op vrijescholen, elke ochtend anderhalf uur voor alle middenbouwleerlingen. Daar draait het naast vakinhoud meer om pedagogiek. Als je daar de meetlat van opbrengstgericht werken langs legt en op de vierkante millimeter kijkt, kun je je afvragen, wat hebben ze nu precies geleerd? Maar wij zien dat leerlingen er enthousiast over zijn en dat we bij hende wil en gretigheid om te leren opwekken. Mijn zorg is dat de inspectie zich te veel wil bemoeien met onze aanpak.’ Diezelfde zorg delen ook de Tweede Kamerleden Roelof Bisschop (SGP) en Paul van Meenen (D66). Zij dienden begin november een initiatiefwetsvoorstel in om het inspectietoezicht aan banden en de vrijheid van scholen te garanderen.

‘Je hoeft van ons niet tot de besten te behoren. Wij zijn tamelijk coulant’ – VO-inspecteur Kees Sluis

14:00 uur Gesprek met directeur en schoolleiders vwo

Inspecteur: ‘In jullie schoolplan stond niets over waar we het nu over hebben.’ Directeur: ‘Ja, nee, we beschouwen het gewoon als werk.’ Inspecteur: ‘Maar ik zie nergens: we hebben onze doelstellingen niet behaald. Er zit een discrepantie tussen wat jullie zeggen en wat we lezen. Sturen jullie wel krachtig genoeg op veranderingen en resultaten? Jullie moeten echt steviger afspraken met leraren maken.’

Naast de opbrengsten en het onderwijsproces is kwaliteitszorg de derde pijler waarop de inspectie scholen beoordeelt. Die toetsing vindt vooral plaats in gesprekken met de schoolleiding. Die is er verantwoordelijk voor dat er goed lesgegeven wordt en dat leraren doen wat ze moeten doen. De open blik tijdens de lesobservaties en de gesprekken met leraren maakt plaats voor kritische vragen en ferme uitspraken. Vooral bij een school die door het ijs dreigt te zakken. ‘Het is vijf minuten voor twaalf,’ houden Kole en Sluis de directie van een vwo-afdeling van een vrijeschool voor. ‘Jullie intenties zijn goed, maar er is te weinig controle en sturing. Zo blijf je suboptimaal voortsudderen.’ Voor de directeur is het een wake-upcall: ‘Ik hoor dat we grote stappen moeten maken. We zijn misschien wel te voorzichtig, ja.’

16:00 uur Nagesprek met directie en bestuur

Inspecteur: ‘We denken dat jullie niet heel lang nodig hebben om te verbeteren. We zien daarom geen reden voor “zeer zwak”. Jullie geven niet slecht les, maar we misten doelgerichtheid en eisen aan leerlingen. Zorg voor goede toetsen goede monitoring plus evaluaties en eerdere examentraining.’ Afdelingsleider VO: ‘Dit hebben we al met leraren besproken.’ Inspecteur: ‘Bespreken is niet meer genoeg. Je moet leraren duidelijk maken dat ze schade aan de school berokkenen als ze hun lessen niet verbeteren.’

Na al het kijken en vragen is het tijd om de balans op te maken. Vier uur ’s middags vergelijken de inspecteurs hun vinkjes op de lesobservatieformulieren, wisselen ze hun indrukken uit en wegen ze de gesprekken. Een uur later delen ze hun oordeel mee in het nagesprek met de directie en het bestuur. Van den Dolder en zijn collega zijn er snel uit: deze basisschool had altijd een basisarrangement en dat blijft zo. ‘We zien een bevlogen team en een gedegen cyclisch systeem voor kwaliteitszorg. Dat is een sterk punt. Op sommige punten zou het sneller en flitsender mogen, maar jullie zien met elkaar wel een stip aan de horizon. We zien veel aandacht voor sociaal-emotionele ontwikkeling en we zien trots bij jullie, op het team en de kinderen.’ Bestuurder Wim van Ginkel is tevreden: ‘De dingen die tijdens het inspectiebezoek ter sprake zijn gekomen, herkende ik helemaal.’ Hij is ook tevreden over de aanpak van de inspectie. ‘Ze kijkt verder dan alleen de opbrengsten. Die zijn bij ons in orde en vervolgens is de hele dag over andere dingen gepraat.’ Bij een kwaliteitsonderzoek, waar het gaat om erop of eronder, is de weging vaak lastiger. De inspecteurs Hilbers en Knuver beoordelen een basisschool uiteindelijk als zwak. Er is geen ontkomen aan. Maar de inspectie deelt ook een compliment uit. ‘Als we hier een jaar geleden waren geweest, was het “zeer zwak” geweest,’ zegt Hilbers. ‘Maar er is al veel verbeterd in de voorwaardelijke sfeer. U bent op de goede weg en u bent al heel ver, maar er moet gewoon nog veel gebeuren. Taal moet voor deze kinderen in de hele school voor het oprapen liggen, bepaalde groepen moeten taakgerichter, de borging is nog onvoldoende en de eindresultaten moeten beter.’ VO-inspecteurs Sluis en Kole vinden dat er dringend iets moet gebeuren op de vwo-afdeling van de vrijeschool. ‘Jullie school heeft goede leerlingen, maar er zijn al drie jaar lang lage examenuitkomsten.’ De school moet een plan van aanpak maken en binnen een jaar staat de inspectie weer op de stoep voor een tussentijds kwaliteitsonderzoek. ‘Dan geven we vol gas,’ belooft Kole. ‘Niet dat we jullie nu gespaard hebben, maar we hebben wel zorgen. Als het dan tegenvalt, dan hangen we alsnog het zwaard van Damocles boven de school: zeer zwak.’ Bestuurder Jansen onderkent de ernst. ‘Labels als “zwak” en “zeer zwak” kunnen van invloed zijn op je instroom.’ Samen met de schooldirectie gaat hij zijn schouders eronder zetten. ‘Vorig jaar waren we al bezig met verbeteringen, maar zijn we te soepel geweest. We hebben nu echt harde afspraken met leraren gemaakt en zijn directiever. Maar het is een hele klus.’

Wie werkt er bij de Onderwijsinspectie?

Aan het hoofd van de inspectie staat de inspecteur-generaal. Onder haar vallen twee hoofdinspecteurs: een voor het basisonderwijs en de expertisecentra, en een voor het voortgezet onderwijs, beroepsonderwijs en hoger onderwijs.

Wie werkt er bij de Onderwijsinspectie?
Onderdeel Fte Waarvan inspecteurs
Primair onderwijs 150 98
Speciaal onderwijs PO 35 20
Toezicht kinderopvang 10 7
Voortgezet onderwijs 53 35
Middelbaar beroepsonderwijs 73 48
Hoger onderwijs 23 15

Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2014