Beslisregel

Als alle indicatoren berekend zijn kunnen we het eindoordeel berekenen: het zogenaamde berekend eindoordeel. Dit berekend eindoordeel bestaat uit de varianten ‘voldoende’, ‘onvoldoende’, ‘onvoldoende, tenzij’ en ‘geen oordeel’.

Deze beslisregel is gebaseerd op een balanced-score-principe. Dit houdt in dat we bij de beoordeling naar de balans kijken tussen enerzijds leerlingen kansen bieden door een ruimhartige determinatie en anderzijds leerlingen hoge resultaten laten halen aan het einde van hun schoolloopbaan. Vanuit dit balanced-score-principe staan we in de beoordeling toe dat één indicator onder de norm scoort voor een voldoende totaaloordeel. Het model geeft scholen daarmee de ruimte om strategische keuzes te maken vanuit hun onderwijsvisie of leerlingpopulatie.

Het berekend eindoordeel is nog niet hetzelfde als een totaaloordeel over de onderwijsresultaten. Dit laatste wordt enkel gegeven door een inspecteur op basis van een onderzoek. Bij een dergelijk onderzoek betrekt de inspecteur bijzondere omstandigheden van de school, het zogenaamde verhaal achter de cijfers. Om dit onderscheid duidelijk te maken, is op de website van de inspectie nooit een berekend eindoordeel te vinden. Besturen en scholen kunnen dit wel inzien via het Internet Schooldossier.

De beslisregel is als volgt:

Indien van alle vier de indicatoren een kwalificatie beschikbaar is:

Twee of meer indicatoren ‘onder de norm’ -> ‘onvoldoende’. Behalve wanneer er precies twee kwalificaties ‘onder de norm’ zijn, voor R1 en R2. Dan geldt-> ‘onvoldoende, tenzij’. In alle andere gevallen zijn de resultaten ‘voldoende’.

Indien van drie van de vier indicatoren een kwalificatie beschikbaar is:

Twee of meer indicatoren ‘onder de norm’ -> ‘onvoldoende’. Behalve wanneer er precies twee kwalificaties ‘onder de norm’ zijn, voor R1 en R2. Dan geldt-> ‘onvoldoende, tenzij’. In alle andere gevallen zijn de resultaten ‘voldoende’.

Indien van twee van de vier indicatoren een kwalificatie beschikbaar is:

Twee indicatoren ‘onder de norm’ -> ‘onvoldoende’. Behalve wanneer deze twee kwalificaties ‘onder de norm’ precies bij R1 en R2 zijn. Dan geldt-> ‘onvoldoende, tenzij’. In alle andere gevallen geldt ‘geen oordeel’.

Wat betekenen de berekende eindoordelen voor het toezicht?

De inspectie hanteert het resultatenmodel in eerste instantie om te bepalen of er sprake is van risico’s voor de kwaliteit van het onderwijs.

Eindoordeel ‘voldoende’

Dit berekend eindoordeel geeft geen aanleiding tot een risicogericht kwaliteitsonderzoek. Mogelijk wordt de vestiging wel bezocht in het kader van bijvoorbeeld een steekproefonderzoek of een vierjaarlijks bezoek. Wanneer het betreffende bestuur aan de beurt is voor een vierjaarlijks onderzoek, kan de vestiging bovendien bezocht worden in het kader van een verificatieonderzoek of een onderzoek naar de waardering ‘goed’.

Eindoordeel ‘onvoldoende’

Als het berekend eindoordeel van de resultaten voor één of meer afdelingen van een school onvoldoende is, dan is dat over het algemeen een belangrijk signaal. De inspecteur zal dan in gesprek gaan met het bevoegd gezag. Dit kan leiden tot een onderzoek, bijvoorbeeld in de vorm van een bezoek aan de school of een gesprek met de schoolleiding. Op basis van het onderzoek, waarbij ook andere aspecten van de onderwijskwaliteit worden betrokken, kan de afdeling beoordeeld worden als ‘onvoldoende’ of ‘zeer zwak’. Als er echter aanwijsbare redenen, verzachtende omstandigheden of een zogenaamd ‘verhaal achter de cijfers’ zijn voor het onvoldoende berekend eindoordeel, dan kan de inspecteur hiervan afwijken en een ander totaaloordeel geven.

Eindoordeel ‘onvoldoende, tenzij’.

Als enkel de twee indicatoren voor de onderbouw een kwalificatie ‘onder de norm’ krijgen, dan geldt het berekend eindoordeel ‘onvoldoende, tenzij’. In principe geldt dit eindoordeel voor alle afdelingen van een vestiging. Tenzij:

  1. de school kan aantonen dat één of beide onvoldoendes buiten hun invloedssfeer ligt. Bijvoorbeeld doordat een groot aantal leerlingen is blijven zitten, zonder dat de school dit kan worden verweten. Of doordat de school kan bewijzen dat aanleverende basisscholen te positief hebben geadviseerd.
  2. de school kan aantonen dat één of meerdere afdelingen geen verantwoordelijkheid hebben voor één of beide onvoldoendes. Dit kan spelen bij brede scholengemeenschappen, waar de onderbouw(teams) dermate gescheiden zijn dat afstroom of zittenblijven duidelijk is toe te rekenen aan bepaalde afdeling(en).

De inspectie zal dan hoe dan ook overgaan tot een gesprek met het bevoegd gezag en mogelijk een kwaliteitsonderzoek om bovenstaande scenario’s te onderzoeken.

Eindoordeel ‘geen oordeel’

Er zal op basis van dit berekend eindoordeel in overleg met de school bekeken worden of er op een andere wijze informatie over de onderwijsresultaten beschikbaar is. Is dit niet het geval, dan benoemt de inspecteur de onderwijsresultaten als ‘niet te beoordelen’. Er vindt dan een kwaliteitsonderzoek plaats, waarbij in ieder geval de standaarden Zicht op ontwikkeling en begeleiding, Didactisch handelen, Veiligheid en Kwaliteitszorg worden onderzocht. Dit kan eventueel leiden tot het oordeel ‘onvoldoende’ of ‘zeer zwak’. De normering bij niet te beoordelen resultaten is te vinden in het Onderzoekskader 2017 voor het toezicht op het voortgezet onderwijs.

Hoe komen we in het onderwijsresultatenmodel tot een oordeel?

Voor ieder van de indicatoren wordt een norm vastgesteld. Voor de indicatoren onderbouwsnelheid, bovenbouwsucces en examencijfers verlagen, ofwel ‘corrigeren’, we de norm op basis van de kenmerken van de leerlingpopulatie. Voor de indicator onderwijspositie t.o.v. advies po wordt iedere vestiging ingedeeld in een vergelijkingsgroep met een bijbehorende norm. Voor iedere indicator vergelijken we vervolgens het driejaarsgemiddelde resultaat met de norm. Dit levert per indicator de kwalificatie ‘onder de norm’ of ‘boven de norm’ op. Op basis van de kwalificaties voor de afzonderlijke indicatoren wordt per afdeling een eindoordeel over de onderwijsresultaten berekend. Dit eindoordeel bestaat uit de varianten ‘voldoende’, ‘onvoldoende’, ‘onvoldoende, tenzij’ en ‘geen oordeel’. Het verschil se-ce speelt geen rol bij de beoordeling van de onderwijsresultaten. Deze indicator is echter wel onderdeel van de handhaving op de examenlicentie.