Weblog: De onverwacht positieve financiële resultaten van schoolbesturen

Weblogs

Het rapport Financiële Staat van het Onderwijs bevat dit jaar kritische opmerkingen bij de kwaliteit van de voorspellingen in de meerjarenbegrotingen van de instellingen. Die meerjarenbegrotingen moeten sinds enkele jaren gepubliceerd worden en daarmee is het nu mogelijk om achteraf eens te bekijken hoe zo’n voorspelling een jaar later in werkelijkheid heeft uitgepakt. De conclusie is dat besturen structureel te pessimistisch begroten en daarmee aan het eind van het jaar veel meer geld overhouden dan ze gedacht hadden. Vanuit het oogpunt van continuïteit is dat geen slechte zaak, maar vanuit het oogpunt van doelmatigheid wel.

Voorzichtigheidsbeginsel

Veel besturen verdedigen deze benadering vanuit het voorzichtigheidsbeginsel in de boekhouding. Dat houdt in dat winsten pas geboekt worden als ze zeker zijn, terwijl verliezen al geboekt worden als ze er vermoedelijk aankomen. Dit beginsel is echter van toepassing op de uiteindelijke winstbepaling (dus aan het eind van het boekjaar). Daarvoor is het ongetwijfeld een goed principe. Maar het is niet de bedoeling om  er de geplande bedrijfsvoering via de begroting op te baseren. Dat leidt er immers toe dat loon- en prijsbijstellingen die jaarlijks plaatsvinden pas worden meegenomen op het moment dat ze definitief in beschikkingen op de mat liggen. Op dat moment zijn er nauwelijks nog zinvolle bestedingen voor te vinden die voor het eind van het jaar kunnen plaatsvinden.

Voorspellen gaat met onzekerheden gepaard

Voor een operationele begroting is zo’n voorzichtige houding misschien te verdedigen, maar voor een meerjarenbegroting is deze echt onbegrijpelijk. Die meerjarenbegroting is immers bedoeld om een realistisch beeld te schetsen van de ontwikkeling van de instelling op langere termijn. Daar liggen per definitie veronderstellingen aan ten grondslag. Als een bestuur over 3 jaar grote investeringen plant, dan horen de financiële gevolgen daarvan in de meerjarenbegroting te staan. Het is niet realistisch om te stellen dat dat niet hoeft omdat de contracten nog niet getekend zijn en het dus niet zeker is of het wel doorgaat. Voorspellen gaat met onzekerheden gepaard, dus bewust zaken weglaten omdat ze nog onzeker zijn, is niet hoe het hoort.

Voorzichtigheid kan leiden tot ondoelmatigheid

En het is zeker niet de bedoeling dat de voorzichtigheid leidt tot ondoelmatigheid. Schoolbesturen kunnen best sparen voor grote uitgaven in de toekomst. Dat sparen is dan een bewuste keuze die gericht is op een doel dat dienstig is aan het onderwijs dat ze uitvoeren. En het is schoolbesturen ook best toegestaan om een buffertje te hebben dat ze in staat stelt om plotselinge tegenvallers het hoofd te bieden. Ook dat draagt bij aan het onderwijs. Het onderwijs is daarmee immers verzekerd van continuïteit. Een reserve van een bepaalde omvang kan dus heel doelmatig zijn en algemene uitspraken over die omvang zijn niet zomaar mogelijk.

Toevallige reserves

Als de financiële resultaten echter jaar na jaar hoger zijn dan (bewust) begroot, dan wordt het anders. De extra financiële middelen komen beschikbaar op een moment dat ze alleen nog op de bank kunnen worden gezet. De omvang van de reserve is dan niet bepaald door beleid, maar door toevallige omstandigheden. Besturen kunnen vaak ook niet uitleggen waarom de reserve een bepaalde omvang heeft. Bovendien zijn de bedragen pas zeker op een moment dat de begroting voor het volgend jaar ook al ver gevorderd of afgerond is. De overgebleven middelen worden dan op zijn vroegst pas twee jaar later ingezet.

Optimistisch en pessimistisch tegelijk

Opvallend bij dit alles is hoe verschillend schoolbesturen vaak omgaan met voorspellingen op verschillende vlakken. Als scholen de ontwikkeling van hun leerlingaantallen voorspellen, dan zijn die voorspellingen altijd relatief optimistisch. Als je de leerlingprognoses van alle scholen bij elkaar telt, dan krijg je aanzienlijk meer leerlingen dan er in het hele land te vinden zijn. Ieder denkt zelf een wat groter deel van de koek te kunnen nemen. Tegelijkertijd levert de voorspelling van de rijksbekostiging echter een totaalbedrag op dat veel lager is dan het werkelijke bedrag. Wanneer je deze twee tegenstrijdige voorspellingen met elkaar combineert, dan leidt dat onvermijdelijk tot plofklassen. Veel meer leerlingen en veel minder geld.

Gelukkig kloppen beide voorspellingen vaak niet!

Jos Verkroost

Foto Jos Verkroost

Jos Verkroost is strategisch inspecteur. In die rol is hij nauw betrokken bij de vernieuwing van het toezicht van de inspectie. Een onderdeel daarvan is de nauwere relatie tussen het kwaliteitstoezicht en het financiële toezicht.

Reactiemogelijkheid gesloten

U kunt geen reactie meer plaatsen.

Reacties

  • Het zou wenselijk zijn in dit kader eens te kijken naar het zeer late moment (november) waarop elk jaar weer grote sommen geld alsnog beschikbaar komen voor het onderwijs. Op dat moment kan een bestuur niets anders dan het extra geld toevoegen aan het resultaat. Ook gegeven het feit dat lumpsum financiering vrij moet vallen in het jaar dat het ontvangen wordt. Naar mijn idee is dit de grootste oorzaak van de structurele positieve resultaten.

    Van: Frank Keijsers | 14-12-2018, 19:50