Onderwijs als (her)verdeler van (welke?) kansen?
Weblogs
De kansenongelijkheid in het onderwijs is toegenomen: bij gelijke intelligentie wordt het voor je schoolkeuze en je schoolloopbaan steeds bepalender uit welk gezin je komt. Een combinatie van factoren speelt hierbij een rol, bijvoorbeeld stereotypering door leraren die hogere verwachtingen hebben van leerlingen met hoogopgeleide ouders.

Deze kernboodschap van het onderwijsverslag 2014-2015 is te zien in deze video waarbij we voor het afbeelden van de ‘hoger’ (netjes gekleed) en ‘lager’ (casual gekleed) opgeleide ouders een stereotyperend beeld gebruiken. Zo ingewikkeld is het dus, om een boodschap over te brengen zonder onbedoeld bij te dragen aan een reproductie van een vergelijkbaar beeld. De zoektocht naar het antwoord (of de antwoorden) op de klassieke vraag naar de potentie van onderwijs als ‘herverdeler van kansen’ moedigt aan tot bescheidenheid: over de impact (en rol) van ons inspectietoezicht en moedigt aan tot gesprek: met besturen en scholen over hun eigen kwaliteitsbeeld en ambities op dit vlak.
In het voorgenomen vernieuwde toezicht staan de vragen “Wat gaat er goed? Wat kan er beter? En wat móet er beter?” centraal. We sluiten hierbij zoveel mogelijk aan op de eigen ambities en het kwaliteitsbeeld van besturen en scholen. Het proces van het bestuur om de onderwijskwaliteit te waarborgen en ontwikkelen wordt uitgangspunt in het toezicht. De vraag naar ambities op het vlak van kansengelijkheid is actueel binnen het speciaal onderwijs: in welke mate slaagt het speciaal onderwijs erin een onderwijssetting te creëren die voldoende compenserend is waardoor leerlingen met een vergelijkbaar IQ op vergelijkbaar niveau uitstromen? En als dit niet lukt, welke factoren zijn doorslaggevend of kennelijk niet te beïnvloeden?
Afgelopen jaren is de aandacht voor opbrengstgericht werken en leerresultaten in het speciaal onderwijs gegroeid. Door het ontbreken van een landelijke opbrengstennorm staat de vraag centraal of de school erin slaagt de vastgestelde ontwikkelingsperspectieven en schoolambities te realiseren én of het onderwijs voldoende bijdraagt aan een succesvol vervolg, bijvoorbeeld in werk, vervolgonderwijs of dagbesteding. Van scholen voor speciaal onderwijs wordt steeds meer verwacht, bijvoorbeeld het verplicht gebruik van genormeerde toetsen voor Nederlands, rekenen en wiskunde, de hantering van de referentieniveaus en de verplichting om leerlingen met het uitstroomprofiel vervolgonderwijs in de gelegenheid te stellen een diploma te halen.
Maar hoe draagt dit bij aan investeren in ‘kansengelijkheid’? Meervoudig gehandicapte leerlingen, waarvan het IQ niet altijd gemeten kan worden, zijn soms afhankelijk van een spraakcomputer die ze met hun ogen bedienen om contact te maken met anderen. De software van deze spraakcomputer wordt niet altijd vergoed, waardoor de mogelijkheid om te communiceren afhankelijk is van de eigen financiële situatie of giften. Of leerlingen met leer- en ernstige gedragsproblemen, waar de omgeving (over stereotypering gesproken) verwachtingen van heeft die ze niet waar kunnen maken en door hun probleemgedrag vervolgens in de gesloten jeugdzorgplus belanden óf in een justitiële jeugdinrichting. De schoolloopbaan van deze leerlingen verloopt vaak grillig waardoor zij een (forse) leerachterstand oplopen.
Een boodschap over ‘kansenongelijkheid’ overbrengen is zo ingewikkeld omdat we vaak vergeten te praten over de normstellende ideeën achter ‘(on)gelijk’ en ‘kansen’ en de consequenties hiervan. Spreken over gelijke kansen is niet neutraal, maar doorspekt met opvattingen over wat (niet) hoort en met hoop: op de consistente mens die zich naar plan en volgens ambitie ontwikkelt. Hoewel de inspectie deels invloed uitoefent op dit maatschappelijk onderwerp is zij geen ‘neutrale partij’. Zij is ook een reflectie van het (wisselende) politiek-maatschappelijke discours. Bescheidenheid is daarom op zijn plaats. En onbescheidenheid. Om van scholen en besturen te vragen expliciet te maken hoe zij op basis van hun visie op ‘gelijke kansen’ de ontwikkeling van leerlingen stimuleren, ook als deze ontwikkeling zoals bij veel leerlingen in het speciaal onderwijs ogenschijnlijk grillig of in ‘hele kleine stapjes’ verloopt. Dat heldere schoolstandaarden op dit vlak nog geen vanzelfsprekendheid zijn, wordt geïllustreerd door de vraag die een bestuurder tijdens het gedifferentieerd bestuurstoezicht stelde: “Maar wat mogen we verwachten van deze leerlingen die amper kunnen lezen?”
Laurens de Croes
Laurens de Croes werkt sinds 2014 als inspecteur speciaal onderwijs bij de Inspectie van het Onderwijs. Daarvoor was hij werkzaam als onderzoeker en docent.
Meer weblogberichten
Reactiemogelijkheid gesloten
U kunt geen reactie meer plaatsen.
Reacties
-
Ik denk dat juist de kansenongelijkheid bij het speciaal onderwijs het laagst is. Wij zijn zoveel gewend dat wij al lang door alle verhalen en façades heenkijken en ons richten op de leerling en de mogelijkheden die deze heeft op een betekenisvol leven. Daarbij trachten wij zoveel mogelijk samen te werken met zorgpartners om ook het systeem om de leerling heen positief te beïnvloeden. Lukt dat altijd ? Nee, maar dat ontmoedigd ons niet om elke keer opnieuw de leerling kansen te bieden.