Basisschooladvies komt zorgvuldig tot stand
De meeste basisscholen gaan zorgvuldig om met de advisering naar het voortgezet onderwijs. Er zijn meestal meerdere personen uit de school bij het advies betrokken. De scholen maken bovendien gebruik van verschillende gegevensbronnen over de cognitieve prestaties van hun leerlingen. Ook wordt informatie over gedrag en motivatie van de leerling gebruikt.
In de meeste gevallen betrekken scholen de ouders en leerlingen bij het advies. De helft van de scholen zegt regelmatig druk te ervaren van ouders bij het uitbrengen van een schooladvies. Een en ander is te lezen in het rapport ‘Kwaliteit basisschooladvies’. Voor dit rapport onderzocht de inspectie de kwaliteit van de adviesprocedure op 118 basisscholen die de Eindtoets basisonderwijs afnemen.
Het onderzoek richtte zich op de samenhang tussen het basisschooladvies en de eindtoets basisonderwijs en de samenhang tussen het advies en het vervolg van de schoolloopbaan. Het onderzoeksrapport geeft ook een trendanalyse van adviezen en doorstroom van de afgelopen tien jaar.
Hoofdinspecteur primair onderwijs Arnold Jonk is tevreden met de uitkomsten: “Het is goed om te zien dat basisscholen zorgvuldig omgaan met de advisering en daarbij vooral het belang van de leerling voor ogen blijven houden. We zien ook dat de eindtoetsscore in de meeste gevallen wordt gezien als een aanvullend gegeven en het advies niet domineert”.
Effecten leerlingkenmerken en ligging school op advies
De inspectie constateerde dat de leerlingkenmerken effect hebben op het advies:
- Autochtone leerlingen met laag opgeleide ouders hebben meer kans op een lager advies dan op basis van de eindtoets verwacht mag worden;
- Niet-westers allochtone leerlingen hebben minder kans op een laag advies dan op basis van de eindtoets verwacht mag worden;
- In verstedelijkte gebieden geeft men wat hogere adviezen af. In de provincies Groningen, Friesland en Limburg worden wat minder hoge adviezen gegeven.
Daling meervoudige adviezen
Het percentage leerlingen dat een meervoudig advies krijgt, (bijvoorbeeld vmbo-tl-havo) is afgenomen. In 2009 kreeg nog bijna 36% van de leerlingen een meervoudig advies; in 2012 ging het om bijna 25% van de leerlingen. Het onderzoek wijst uit dat deze leerlingen ook gemiddeld op een middenpositie uitkomen. Het dubbele advies was dus vaak terecht.
Bij voorafgaand advies grotere verschillen tussen advies en eindtoets
Ruim 41% van de scholen stelt het advies voorafgaand aan de eindtoets op. Bij leerlingen van deze scholen zijn er grotere verschillen tussen de eindtoets en het advies. Deze scholen geven zowel meer hogere als meer lagere adviezen. In de toekomst zal de verplichte eindtoets op een later tijdstip worden afgenomen. Daardoor zullen naar verwachting de verschillen tussen advies en eindtoets toenemen.
Hoge verwachtingen vergroten de kansen van leerlingen
Ruim 25% van alle basisschoolleerlingen krijgt van hun school een hoger advies voor vervolgonderwijs dan alleen op basis van de score op hun eindtoets verwacht mag worden. 11% van alle adviezen ligt juist op een lager niveau. Driekwart van alle leerlingen zit in het derde jaar van het voortgezet onderwijs op een plek die hun schooladvies aangaf. De hoogte van het advies blijkt zeer bepalend te zijn voor de verdere doorstroom in het voortgezet onderwijs. Adviseert een basisschool een hoger onderwijsniveau dan de eindtoets, dan werkt dat vaak in het voordeel van de leerlingen.
Meer afstroom dan opstroom
Wanneer een leerling in het derde leerjaar van het voortgezet onderwijs op een hogere positie zit dan het basisschooladvies aangaf, is er sprake van opstroom. Als hij in het derde leerjaar op een lagere positie zit dan het basisschooladvies aangaf, is sprake van afstroom. In 2007 constateerde de inspectie nog iets meer opstroom (13%) dan afstroom (12%) in de onderbouw van het voortgezet onderwijs. Er is nu meer afstroom (15%) ten opzichte van het gegeven advies dan opstroom (10%). Aan de jarenlange trend dat er meer opstroom dan afstroom in de onderbouw van het voortgezet onderwijs was, is de laatste twee jaar een eind gekomen.
Scholengemeenschappen vergroten kansen
De doorstroomkansen in het voortgezet onderwijs hangen niet alleen af van het advies en de eindtoetsscore, maar ook van de samenstelling van de school voor voortgezet onderwijs. Wanneer een leerling met een vmbo-kader-advies op een brede scholengemeenschap komt, heeft deze leerling meer kansen om op te stromen naar het vmbo-t dan wanneer de leerling op een smalle school komt die alleen het beroepsgerichte vmbo in huis heeft. Leerlingen die advies krijgen voor een laag onderwijsniveau zijn dus gebaat bij brede scholengemeenschappen.
Bij de adviezen voor de hogere niveaus (havo en vwo) doen leerlingen het juist beter op smalle scholen met enkel havo en vwo. Samenwerking tussen scholen voor voortgezet onderwijs kan de doorstroomkansen van leerlingen verbeteren.